Willem Minderhout, verschenen in Socialisme Democratie 12, december 2003
Het debat over de Vijfde Nota is eigenlijk nog niet echt gevoerd. In april 2002 werd in plaats daarvan het Niod-rapport over Srebrenica behandeld. De toekomst van de ruimtelijke ordening rolde vervolgens van de top van de politieke agenda af. Er is echter alle reden toe om de ruimtelijke ordening weer tot politiek speerpunt te verheffen. Na de verplaatsing, dient nu de herplaatsing van de politiek ter hand genomen te worden. De veel gesmade Vijfde Nota biedt volgens Willem Minderhout genoeg handvatten om tot een robuuste ruimtelijke politiek te komen. De lagenbenadering en het concept netwerkstad, zoals de ‘Deltametropool’, bieden kansen om die in de praktijk te brengen.
De debatten in de politieke arena werden in de aanloop van de behandeling van de Vijfde Nota RO gevoerd tussen voorstanders van een grote invloed van de Rijksoverheid (‘links’) en voorstanders van verregaande overheveling van bevoegdheden naar provincies, gemeenten en ‘de markt’ (‘rechts’). In de woorden van Wim Derksen: het ging tussen ‘ordening en accommodering’[1]. De PvdA stelde in het rapport ‘Open Land, Groene Steden’ (OLGS) [2] zelfs een soort tegen-nota op.
Hoe ‘diep’ de gesignaleerde verschillen tussen centrale en decentrale ordenaars zijn, is niet eenvoudig te beantwoorden. Decentraliseerder Kamp hield zich vooral bezig met de vraag of vakantiehuisjes wel of niet permanent bewoond mogen worden. Van het PvdA-standpunt om een aparte rijksregie op te zetten om de toekomst van ‘het open land’ en de ‘groene steden’ te waarborgen wordt niets meer vernomen. ‘
Geeft de PvdA-tegennota de mening van de hele PvdA weer? Volgens De Kaasstolp aan diggelen’ (Brandende kwestie 17) staan ‘binnen de sociaal-democratie twee opvattingen tegenover elkaar. Aan de ene kant staan zij die rood en groen, stad en platteland, streng van elkaar willen scheiden en de overheid daarbij een sturende rol toekennen. De ruimtelijke druk van woonwensen moet binnen de contouren van de stad worden opgevangen. (De lijn die OLGS propageerde, WM.) Daartegenover staan zij die willen meebuigen met de onvermijdelijk geachte maatschappelijke ontwikkeling. Zij kiezen voor vloeiende overgangen tussen rood en groen (landschapspark) en voor meer ruimte voor lokale en particuliere initiatieven. Welke sociaal-democratische uitgangspunten geven hier richting?’
Dit vormt een mooie opmaat voor een inhoudelijk debat over Ruimtelijke Ordening, vooral ook binnen de PvdA. Zonder enige vorm van debat lijkt de tweede positie dominant te zijn geworden. Tenminste, zo zou men de ‘tweede wissel’ van Wouter Bos kunnen interpreteren: ‘minder hechten aan beheersing en controle en meer ontspannen om gaan met kwaliteit en diversiteit’.
Mijns inziens is de verwoorde tegenstelling een schijnbare tegenstelling. Als de gebruikelijke ‘beheersing en controle’ al niet leidt tot ‘kwaliteit en diversiteit’, dan zal loslaten van beheersing en controle daar zeker niet toe leiden. Wel ándere beheersing en controle, waaronder ik ook stimulering, samenwerking en weloverwogen loslaten schaar. Deze andere planologie wordt wel ‘ontwikkelingsplanologie’ genoemd, in tegenstelling tot de vertrouwde ‘toelatingsplanologie’ die met het instrumentarium van het bestemmingsplan gedetailleerd tracht te bepalen waar iets niet en waar iets wel mag plaatsvinden. Ontwikkelingsplanologie legt de politiek en de overheid wel de verplichting op om overtuigende verhalen over de vormgeving van Nederland te produceren, wil het werken.
In dit artikel wil ik, na een schets van de voorgeschiedenis en aanknopend bij de Vijfde Nota, een aanzet geven voor een taal op grond waarvan het noodzakelijke politiek-maatschappelijke debat over de ruimtelijke ordening gevoerd kan worden. [3]
Drie redenen voor visievorming
Natuurlijk geldt dat ruimtegebruik altijd een weerslag is van de maatschappelijke krachtsverhoudingen, productiewijze en cultuur. Maakbaarheid kent zijn grenzen, maar het loslaten van alle pretenties van de overheid om de maatschappij – ook ruimtelijk – vorm te geven is juist de voornaamste veroorzaker van de huidige ruimtelijke problemen. De ‘invisible hand’ leidt niet tot kwaliteit en diversiteit, als de overheid sturing achterwege laat.[4]
Er zijn tenminste drie dwingende redenen – voor alle politieke stromingen - om nu een coherente en effectieve visie te ontwikkelen.
- De momenteel door links en rechts als probleem gepercipieerde ‘verrommeling’ van het landschap, eenvormigheid en verlies van ‘identiteit’, alsmede de ‘Grote steden problematiek’ vormen de ruimtelijke weerslag van op korte termijn succes gebaseerd ‘shareholder’ kapitalisme in een mondiale context. Een inspirerende, offensieve en effectieve ruimtelijke politiek is een lakmoesproef voor de effectiviteit ven het openbaar bestuur. Je zou weer aan de ruimtelijke ordening, stedenbouw en architectuur moeten kunnen zien dat in Nederland de ‘Publieke Zaak’ weer op waarde wordt geschat.
- De boodschap van een ‘terugtredende rijksoverheid’ ontlokt op lagere overheidsniveaus de Pavlov-reactie om juist de ‘lokale schaal’ weer te willen vergroten. Pleidooien voor en tegen herindelingen, Deltametropool, Randstadprovincie etc. tuimelen over elkaar, bekende bestuurskundigen hakken Nederland op televisie in nieuwe mootjes, Commissarissen der Koningin piepen angstig, zonder dat iemand een helder beeld geeft wát er nu eigenlijk op wélk schaalniveau moet worden opgelost en wélk bestuurlijk arrangement daarvoor de juiste is. Chaos moet je niet met meer bureaucratie bestrijden en institutionele discussies zijn niet zelden schijnbewegingen om niet over de maatschappelijke problemen te hoeven spreken. Uiteraard kan institutionele vernieuwing noodzakelijk blijken, maar dan wel nádat die uitdagingen in kaart zijn gebracht en de instrumenten zijn gedefinieerd.
- De maatschappelijke druk op de overheid om meer ‘als speler in maatschappelijke netwerken’ te opereren (de veel genoemde ‘horizontalisering’) vergroot de noodzaak om een taal te ontwikkelen waarmee met rede getwist kan worden met burgers en andere maatschappelijke actoren. Nobel bedoelde initiatieven om door middel van interactieve beleidsvorming, publiek-private samenwerking en het onlangs door Thom de Graaf gelanceerde ‘maatschappelijk contract’ tot effectieve, democratisch gelegitimeerde ruimtelijke ingrepen te komen stranden vaak door onderling onbegrip en wantrouwen.
Nederland 2030, of: wat willen we nu eigenlijk met de ruimte?
OLGS greep, stringenter dan in de Vijfde Nota is gebeurd, terug op het perspectief Stedenland (Plus) uit ‘Nederland 2030’.
“Stedenland gaat uit van het scheiden van stad en land om de contrasten tussen bebouwing en open ruimte te versterken. Concentratie van stedelijke en landelijke functies verhoogt de kwaliteit van stad en landelijk gebied”, zoals omschreven in het ‘Nederland 2030-debat’.
In ‘Nederland 2030’ was sprake van nog drie andere perspectieven: Palet, met een zo groot mogelijke vrijheid van vestiging voor burgers en bedrijven; Parklandschap, waarin de kwaliteiten van het Nederlandse cultuurlandschap en verweving van stad en land het vertrekpunt vormde en Stromenland, waarin de stromen van water en verkeer de basis zouden vormen voor de inrichting van ons land.
De meeste deelnemers aan het 2030-debat voelden zich per saldo het meest thuis bij het perspectief Stedenland: “Het zuinig omgaan met de beschikbare ruimte en het behouden en versterken van natuur en open ruimten kunnen rekenen op een groot draagvlak. Hoewel dit perspectief ook weerstanden oproept over de geringe woonkwaliteit die verondersteld wordt, is het vooral de benadering van stad en land in Stedenland die veel mensen aanspreekt.” (Nederland 2030-Debat).
Een keuze voor Stedenland als vertrekpunt voor verdere beleidsvorming ligt hierdoor weliswaar voor de hand, maar daarbij moeten ten minste twee belangrijke kanttekeningen worden gemaakt.
In de eerste plaats is de volgende afsluitende passage uit dezelfde publicatie interessant: “Per saldo gaat het bij de beoordeling van de perspectieven ook om een verschil in schaalniveau: de perspectieven Stedenland en Stromenland worden vooral gezien als het nationale kader voor de ruimtelijke inrichting, terwijl met Palet en Parklandschap daaraan op regionaal en lokaal niveau concrete invulling gegeven kan worden”
In de tweede plaats moet worden bedacht dat de begrippen “stad” en “land” - zoals zo dominant aanwezig in Stedenland - moeten worden opgevat als containerbegrippen, waarvan de inhoud gaande het ruimtelijk ontwikkelingsproces wijzigt. Stad en Land gaan in toenemende mate dienen als dekkend voor respectievelijk: vol - leeg, druk - rustig, lawaaiig - stil, dynamisch - statisch etc.
Wat is (gewenste) ‘stedelijkheid’?
De nagestreefde stedelijkheid blijkt heden ten dage moeilijk te definiëren. Vorig jaar heeft de WRR een studie gepubliceerd [5] over onderzoek binnen drie wetenschappelijke disciplines met betrekking tot belangrijke veranderingen in de ruimtelijke organisatie en structuur op verschillende schaalniveaus. Op basis van recente resultaten van onderzoek gepubliceerd door toonaangevende economen, sociologen en geografen, presenteerde de WRR drie belangrijke trends in de richting van wat zij noemt “een nieuwe geografie”: een verandering van ruimtelijke structuren als resultaat van de concentratie van sommige sociale en economische activiteiten en de deconcentratie van andere (in beide gevallen overigens met ICT als de belangrijkste drijvende kracht); de perceptie en beleving van de ruimte verandert: ideeën over de karakteristieken van een plek zijn zeer divers en worden steeds minder bepaald door de bewoners van die plek alleen; de consequenties van deze veranderingen zijn bijvoorbeeld af te lezen aan de veranderende inrichting van historische binnensteden als consumptieruimten, de bouw van ommuurde wijken, factory outlet centres in nostalgische vormen etc.
Stedelijkheid bestaat ook meer en meer los van de stad. Oorspronkelijke stedelijkheid, geborgenheid en sociale contacten, vindt iemand als Reijndorp steeds minder in Amsterdam, maar vooral in groeikernen als Almere en Purmerend. Nieuwe stedelijkheid, de behoefte aan anonimiteit, verscheidenheid en cultuur, is volgens hem meer een mentaliteit, die los staat van de woonomgeving.[6] In die zin is vrijwel iedere Nederlander in zekere mate een stedeling, al is die stedelijkheid steeds minder, of helemaal niet, aan één stad verbonden en meer een mentale dispositie.
Da’s allemaal leuk en aardig, maar wat leert ons dat over de gewenste fysieke vormgeving van de stedelijke ruimte? Kunnen we aan al deze wetenschap politieke stellingnamen en stuurinstrumenten ontlenen, of moeten we het maar op zijn beloop laten? En wat betekent het voor het landelijk gebied, dat wij allemaal stedelingen geworden zijn?
Het landelijk gebied: behoud in ontwikkeling
Het landelijk gebied wordt al sinds de dagen van Nescio voornamelijk bezien door de ogen van stedelingen, die ‘in een boerenkiel, met dure gele schoenen, kolombijntjes etend uit een papieren zak, in innige aanraking met de natuur’ wensen te verkeren. Nu wij allen ‘stedeling’ zijn geworden is daar op zich niets mis mee. Ruimtelijk beleid kan echter niet gebaseerd zijn op nostalgie naar ‘het tuinpad van mijn vader’. De groene en rode contouren, die de stedelijke netwerken van de Vijfde Nota in een ruimtelijke context zetten, lijken echter voornamelijk op deze nostalgie gebaseerd te zijn.
Om een visie op het landelijk gebied te bepalen kan een - zeker voor een adviesnota - uitermate leesbaar en lezenswaardig verhaal van de Raad voor het Landelijk Gebied een aanzet geven. Deze nota breekt een lans voor een herwaardering van culturele identiteit bij het landschapsbeheer. In 'made in Holland, advies over landelijke gebieden, verscheidenheid en identiteit'[7] worden in vogelvlucht de economische- en cultuurhistorische wortels van de Nederlandse landschapstypen blootgelegd, geïllustreerd met persoonlijke verhalen van de leden van de Raad over 'hun' landschap.
De Nederlandse landschappen vertellen verhalen over de eeuwenlange wisselwerking tussen mens en natuur, die heeft geleid tot unieke landschappen, die een belangrijke bron van 'identiteit' vormen.
De twintigste eeuw - door de modernistische hoogmoed, die natuur en geschiedenis als 'beperkende factoren' terzijde dacht te kunnen schuiven ten faveure van 'de televisiekwis en wonen in betonnen dozen'.- is hier, op de op nostalgie en behoud gerichte heemschutterij en het natuurbehoud na, onverschillig mee omgesprongen, zodat veel wat een landschap een thuis maakt verloren is gegaan, of alsnog verloren dreigt te gaan. Denk aan de zelfkritiek van Sicco Mansholt: “Als eens de geschiedenis zal worden geschreven van de jaren 1960 – 1980, dan zal dat zijn in het teken dat we misdadigers waren ten aanzien van het kostbaarste wat de schepping biedt: harmonie in de natuur.”[8]
De RLG dringt er op aan om, naast behoud tout court van 'monumenten' (of 'dragers' in de terminologie van de Raad), het kenmerkende van al deze landschapstypen te herkennen, te erkennen en bij planvorming als algemeen ontwerpuitgangspunt te hanteren: 'behoud in ontwikkeling'. Om het herkennen mogelijk te maken wordt een letterlijk 'in kaart brengen' van de regionale verschillen bepleit. Deze 'wetenschappelijke kaart' zou normerend en stimulerend moeten zijn voor de verdere landschapsinrichting.
Als landschap een bron van identiteit is, dan is 'stadschap' dat ook. De Raad voor het Landelijk Gebied, die zich tot haar domein ‘het platte land’ beperkt, wijst hier zelf ook op. De korte afstand tussen de (middelgrote en kleine) steden onderling en tussen stad en platteland worden juist als kenmerkend voor de Nederlandse ruimtelijke structuur gezien. Een kenmerk dat behouden zou moeten blijven. ‘Behoud in ontwikkeling’ als strategie in de strijd tegen de “kortzichtigheid van de tekentafeltypes die doodleuk over bestaande situaties heen nieuwe tekenen zonder ooit eens te kijken, te denken, te voelen.”[9]
Welke instrumenten behoeft dan een ontwikkelingsplanologie die zich deze ‘conserverende’ doelstellingen eigen maakt?
De lagenbenadering
Al langere tijd is er van een groeiende weerzin sprake binnen de ruimtelijke ordening tegen de functionele modernistische benadering van de ruimte als 'plat vlak'. Deze weerzin in de vorm van de bescherming van natuur- en cultuurmonumenten is nog ouder, maar allengs brak het inzicht door dat dát niet afdoende was. Bij ingrepen in de ruimte stuit men meer en meer op het feit dat je te maken hebt met een samenstel van werelden met verschillende ontwikkelingstijden. Dit leidde onder meer tot de ontwikkeling van 'de strategie van de twee netwerken', waarin water en verkeersinfrastructuur als (vrijwel) onafhankelijke variabelen worden beschouwd, die stedenbouw en landschapsinrichting bepalen. [10]
De lagenbenadering is het product van dit debat in de ruimtelijke (plannings)wetenschappen over componenten van de ruimtelijke structuur met een kortere dan wel langere veranderingssnelheid en de implicaties hiervan voor het noodzakelijke verschil in aanpak van deze componenten.[11]
In Nederland maken planners als Urhahn en Sijmons in hun werk expliciet gebruik van de verschillen in veranderingssnelheid en dynamiek.
De door de Vijfde Nota gehanteerde lagenbenadering gaat uit van drie 'lagen', die ieder een eigen tijd-ruimte innemen.
- ondergrond, met een lage veranderingssnelheid en ecologische duurzaamheid
- netwerken, met een middellange veranderingssnelheid en economische doelmatigheid
- grondgebruik/occupatie, met een hoge veranderingssnelheid en de strijd om de ruimte, c.q. sociale rechtvaardigheid
Deze lagenbenadering wordt, vooralsnog zonder veel consequenties, gehanteerd in de Vijfde Nota, maar biedt een veelbelovend perspectief om tot drager van beleid uit te groeien en heeft tevens de potentie in zich om het ruimtelijk beleid beter te laten aansluiten op de regionale wensen en kenmerken en tot ontkokering van ruimtelijk beleid te komen.
Deltametropool: de lagenbenadering in de praktijk?
"Voor Nederland wil dit in concreto zeggen dat onze economische toestand in sterke mate afhangt van onze grote steden, waarbij (…) het zowel gaat om de afzonderlijke stedelijke gebieden als om het Randstad-gebied als geheel." Deze zin komt uit het rapport, Grote Steden Grote Kansen van de 'Commissie Montijn' uit 1989. Op de plaats van de puntjes stond ", op Europese schaal gezien,". Daar zou nu "in mondiaal perspectief" van kunnen worden gemaakt, maar verder heeft het rapport weinig van zijn actualiteit verloren.
In de geest van 'Montijn' biedt het Deltametropool-initiatief, [12] dat door de grote steden is ontwikkeld, een aardige ‘paradigmawisseling’. De Deltametropool presenteert de Randstad niet - zoals te doen gebruikelijk - als een overbevolkte regio, maar als een dunbevolkte archipel van kernen - grofweg het kwadrant tussen Almere, Dordrecht, Rotterdam en Velzen - die samen een samenhangende 'metropool' op Europese schaal vormt, of zou kunnen vormen.
Peter Noordanus (voormalig wethouder RO van Den Haag, momenteel voorzitter van de VROM-raad) vatte het streven van de Deltametropool in vier punten samen: versteviging de stedelijke centra van de historisch gegroeide meerkernige structuur van de Randstad en een betere verbinding van die stedelijke centra onderling; versteviging van de bijzondere kwaliteiten van het Hollandse landschap en een betere onderlinge verbinding van die landschappen.
Deze ideeën over de Deltametropool komen overeen met de ideeën die in 'made in Holland' worden geopperd: behoud in ontwikkeling, schuitje varend door het polderlandschap gaan we de toekomst tegemoet. De waterlopen in de Delta worden, samen met het verbindingennetwerk, als structurerend gegeven gezien waarbinnen cultuurlandschappen en stedelijke diversiteit herontdekt, gekoesterd en versterkt moeten worden.
Ondertussen begint deze visie concrete vruchten af te werpen, die zich laten vertalen in termen van de lagenbenadering.
De Alliantie Waterrijk: dominantie van de ondergrond
De fysisch geografische ontwikkeling van Nederland dwingt tot een centraal stellen van waterberging en kustverdediging in de ruimtelijke ordening op straffe van een letterlijke ondergang van het vaderland.
Het belang van drinkwatervoorziening, gezondheid en biodiversiteit dwingt tot een strikt beheerregime voor het grondwater, met grote gevolgen voor de (landbouw-)economische structuur.
Economische ontwikkelingen leiden – ongestuurd – tot het verdwijnen van door veel Nederlanders als belangrijk ‘erfgoed’ beschouwde landschappen als het veenweidegebied met zijn melkvee.
Delta-net: naar een integrale ontwikkeling van de netwerklaag
Op het niveau van de netwerklaag, de laag van de ‘verbindingen en knopen’, zijn de sturingsmogelijkheden zijn veel groter dan op het niveau van de ondergrond, maar nieuwe verbindingen zijn kostbaar en kennen vaak een enorme voorbereidingstijd. Hier geldt het primaat van de economische efficiency om de diverse functies op de ‘occupatielaag’ met elkaar te verbinden. De netwerklaag is voorwaardenscheppend voor alle functies op het niveau van de occupatielaag en bepaalt hier de hiërarchie in termen van bereikbaarheid.
De occupatielaag: de strijd om de gebruiksruimte.
De occupatielaag betreft de gebruiksruimte, van park tot flatgebouw, van akker tot petrochemische fabriek. Rekening houdend met de ondergrond (hier is het niet verstandig, daar wel) en de ‘hiërarchische’ netwerklaag (hier is het niet mogelijk, daar wel) is dit het meest subjectieve domein. Het is de meest ‘maatschappelijke’ laag, waar de Rijksoverheid het meest ‘accommoderend’ kan optreden, of het – binnen de grenzen die de andere lagen stellen - helemaal kan overlaten aan lagere overheden, burger en bedrijfsleven.
Ongestuurd leidt dit, door de ontwikkeling van de grondprijs, tot monoculturen van economisch en/of sociaal sterke en zwakke woon en werkmilieus. Bovendien leidt dit tot suboptimalisatie omdat ruimtelijke kwaliteit vaak door derden, meestal door publieke investeringen, wordt gecreëerd.[18]
Op het niveau van de ‘occupatielaag’ komt ook de befaamde ‘back yard’ in beeld. Binnen dit domein treedt de overheid de gebruikers van de ruimte tegemoet en kunnen instrumenten als interactieve beleidsvorming en publiek private samenwerking leiden tot ‘WIMBY’-ontwikkelingen. [19]
Als ik het de ‘meest maatschappelijke’ laag doop, wil dit dus allerminst zeggen dat de politiek op dit niveau geen rol kan of moet spelen. In het debat over de ‘spreiding van kansarme groepen’ in Rotterdam, schittert de provincie Zuid-Holland vooralsnog door afwezigheid. Slechts de spreiding van de ambulancezorg prijkt als onder werp op de provinciale website. In het kader van het denken in stedelijke netwerken, ligt hier echter bij uitstek een rol voor de provincie. Niet dat alles met ruimtelijke ordening kan worden opgelost – en zeker niet snel - maar zoals Maarten Hajer in S&D opmerkte: “Nu moeten we juist die nieuwe stedelijke gebieden betrekken bij het nadenken over de integratie van kansarmen in verstedelijkt Nederland. Niet direct door gedwongen spreiding, maar eerst maar eens door daar überhaupt goedkope woningen te bouwen.” De door hem bepleitte verbreding van de aanpak om de druk van de enorme herstructureringsoperaties in grote wijken als Hoogvliet of de Amsterdamse tuinsteden af te halen zou bij uitstek één van de eerste wapenfeiten van de Deltametropool i.o kunnen zijn.[20]
De strijd om de hiërarchie tussen de lagen als politieke strijd
Volgens de Vijfde Nota is er geen hiërarchie tussen de lagen. Hoewel deze hiërarchie wellicht niet als ‘gegeven’ beschouwd mag worden, behoort ‘deze strijd om de hiërarchie’ volgens mij tot de belangrijkste politieke opgaven indien wij de ‘economische krachten’ niet onbelemmerd hun werk willen laten doen, met als waarschijnlijk gevolg het ontstaan van gesegregeerde monoculturen in ‘het stedelijk veld’, 'booming cities’ bevolkt door hypermobiele 'netwerkers', die een huisje in het groen bewonen, historische centra, die als 'fun areas' fungeren en zijn omringd door stadswijken vol (al dan niet verse) migranten en 'white trash', middengroepen die zich verschansen in Vinex-suburbia en grootwinkelcentra en logistieke dienstverleners, die het platte land ontsieren. [21] Het ‘imaginaire karakter van stedelijkheid en landelijkheid’ hoeft namelijk niet te resulteren in een ‘reële politieke landerigheid’.
De lagenbenadering biedt wel een ‘taal waarin met rede getwist’ kan worden, maar het is geen perfecte oplossingenmachine. Het biedt wel de bouwstenen waarmee de diverse politieke stromingen hun eigen verhaal kunnen opbouwen. Verhalen waarin de één de nadruk zal leggen op het belang van ‘ecologische duurzaamheid’ en de ander ‘sociale rechtvaardigheid’, of ‘economische doelmatigheid’ het zwaarst zal laten wegen.
Het hanteren van de lagenbenadering als taal alleen is nog niet voldoende; de consequenties van het afstemmen van een bestuurlijk, beheersmatig en financieel regime op ‘de lagen’ is nog nauwelijks in kaart gebracht, evenmin als de onderlinge rolverdeling binnen het huis van Thorbecke. Ook de vaardigheid van overheidsorganisaties om als ‘speler in de netwerken’ te kunnen functioneren is nog maar matig ontwikkeld. [22] Reden genoeg dus om, als nationale opgave, de handen uit de mouwen te steken om er voor te zorgen dat ‘het spel van lagen en netwerken’ gespeeld kan worden.
Slot
Een stedelijk netwerk als de Deltametropool, maar ook Brabantstad, is op dit moment nog slechts een construct dat alleen bestuurders, wetenschappers, een enkele bevlogen ambtenaar en ‘polderpartners’ als de ANWB aanspreekt.
Desalniettemin kan reeds geconstateerd worden dat dit concept inspirerend werkt om gezamenlijk over de vormgeving van (gedeelten van) Nederland na te denken en te handelen. Het concept is ook open genoeg om niet direct bedreigend te zijn voor de diverse traditionele machtsgebieden, maar lokt juist uit tot netwerkachtige samenwerkingsverbanden. Nu de deltametropool is onderverdeeld in drie, min of meer met de randstadprovincies samenvallende, clusters biedt het de al bijna afgeschreven provincies zelfs de kans om op een onverwachte wijze weer aan belang te winnen als regisseurs van een Deltametropolitaan drieluik, onder de artistieke directie van de Rijksoverheid.
Essentieel is wel dat het begrip gaat leven onder de bevolking en een echt gezamenlijk traject wordt waarin iedereen tot op zekere hoogte zijn eigen rol kan invullen. Het zal daartoe waarschijnlijk verder moeten worden teruggebracht tot overzichtelijke deeltrajecten waar mensen zich in kunnen herkennen, analoog aan het concept Waterrijk dat een ‘grand design’ nastreeft door middel van vele, ook kleine, concrete projecten. Het zal nog wel even duren voordat de burgers van de Randstad zichzelf als bewoners van de Deltametropool zullen definiëren, zo dat al wenselijk is. Maar het is vast niet onmogelijk om ze te enthousiasmeren als de daadwerkelijke resultaten van dat perspectief in de dagelijkse leefomgeving zichtbaar worden.
En waar is dan de plaats van de politiek? Voor de reconstructie van het idee ‘Nederland’; voor de strijd om de hiërarchie tussen de ‘lagen’ ; voor het eerste en het laatste woord ; voor het opstellen en bewaken van de spelregels en het trekken van conclusies. En voor die vele momenten daartussen, wanneer er behoefte is aan inspiratie en bezieling.
Willem Minderhout
[1] Wim Derksen, ‘Het einde van de ruimtelijke ordening’, Ruimte in debat, RPB, 01, 2003
[2] Bram Peper, Adri Duivesteijn c.s., Open land en groene steden. Toekomstwaarde in ruimtelijke ordening, PvdA, oktober 2001
3 Met dank aan Dr. Ir. J.C. Goedman (VROM DGR) voor de vele inspirerende en bezielende momenten tijdens het werken aan het VROM RPD-programma Levende Stad. Zie ook: Jan Goedman, ‘Jammen op de Lagenblues!’ in: Raakvlakken, inspiratie voor kwaliteit, VROM 2003.
[4] Jan Winsemius, ‘Economische maakbaarheid van stedelijkheid’, Levende Stad, tien essays over netwerkverstedelijking 2, VROM Den Haag 2001.
[5] Stad en land in een nieuwe geografie.
[6] Arnold Reijndorp, ‘De maakbaarheid van stedelijkheid’, Levende Stad, tien essays over netwerkverstedelijking 2. VROM Den Haag 2001
[7] Raad voor het Landelijk Gebied, Made in Holland, 1999.
[8] Frank Westerman, De Graanrepubliek, Amsterdam Olympus, 2003, p. 196.
[9] Marjoleine de Vos, ‘Cultuur kan je niet herstellen’, NRC Handelsblad
[10] Sybrand Tjallingii, Ecopolis, strategies for ecologically sound urban development, Leiden, 1995.
[11] Zie het beknopte overzicht in de Ruimtelijke Verkenningen 2000, pp 35-47, VROM Den Haag, 2001.
[13] Fred Feddes, ‘Langs de waterkant’, Archis, oktober ’98.
[14] Peter Dauvellier, ‘Bodemverbonden Ruimte’ en Jan Hein Boersma, ‘Op Hollandse Grondslagen’, in: Levende Stad,, tien essays over netwerkverstedelijking 1, VROM 2001
C. van den Akker, ‘Grondwater in de Vijfde Nota’, Academische Reflecties, de wetenschap aan het woord over de Vijfde Nota VROM z.j.
[17] Dirk Frieling, ‘Metropoolvorming. Werken in netwerken. Elseviercongres, 23 oktober ‘02. ( www.deltametropool.nl )
[18] Jan Winsemius, ‘De economische maakbaarheid van stedelijkheid’, Levende Stad, tien essays over netwerkverstedelijking 2, VROM 2001.
[19] L. Janssen-Jansen, P.Nicolas, A. Zweedijk, ‘Ruimtelijke ordening en publiek private samenwerking, een trendverkenning in: Van der Heijden, Spiering, Publiek opdrachtgeverschap, Eburon Delft, 2002.
[20] Maarten Hajer, ‘Stad en Spreiding’, S&D, september ’03
[21] Willem Minderhout, ‘De virtuele dimensie van de Vijfde Nota’, Socialisme & Democratie, jaargang 58, 3, 2001
[22] Geert Teisman, ‘Stedelijke netwerken in Europees perspectief’, Academische Reflecties, de wetenschap aan het woord over de Vijfde Nota VROM z.j.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten