woensdag 23 maart 2011

De representativiteit van de ‘kaasstolp’.

Willem Minderhout. Verschenen in 'VOM Jaarboek 2002/2003', Vereniging voor Overheidsmanagement

“Politiek is gisteren en heden namelijk meer dan ooit zoals de kynici van de uiteenvallende Griekse stadsstaten haar ervoeren: een gevaarlijke, gedwongen, onderlinge verhouding van mensen, een sfeer van bedenkelijke carrières en twijfelachtige ambities, een mechanisme van vervreemding, het niveau van oorlog en sociaal onrecht – kortom: de hel waarin het bestaan van machtswellustige anderen ons verplaatst.”[1]

“De slimmeriken hebben het - omdat ze zo dom zijn – de barbaren overal gemakkelijk gemaakt.” [2]

De sluipende versuffing van de politiek

Als ieder volk de regering krijgt die het verdient, dan waren wij tot voor kort twee decennialang (het tijdperk Lubbers – Kok) een uitermate degelijk, saai en tevreden volkje. Vooral de paarse kabinetten, nationale CDA-kabinetten zonder CDA, leken de indruk te wettigen dat er een directe relatie was tussen maatschappelijke rust en politieke eensgezindheid. In de woorden van Hans Daudt, de nestor van de Nederlandse politicologie: “Er zou met de denkbeeldige kabinetten Lubbers IV en Lubbers V in voorgenomen regeringsbeleid en in resultaten geen verschil zijn geweest met de beide paarse kabinetten. (...) Alleen het homohuwelijk had misschien nog een jaartje moeten wachten.[3]

Vervagende scheidslijnen deden het politieke theater echter geen goed. De voorstelling werd steeds saaier en er kwam steeds minder publiek opdagen. Het grote drama werd vervangen door privé ruzietjes en gemier over futiliteiten, levensgroot opgeblazen door Ferry en Wouke. De Tweede Kamer werd langzaam maar zeker een groot Big Brother huis, waar je helaas nooit iemand kon wegstemmen en dat niet al te hoge kijkcijfers trok.

De oorzaken van deze sluipende versuffing van de politiek zijn op diverse manieren geanalyseerd. Als externe oorzaken: de marginalisering van de overheid onder invloed van ‘mondialisering en informatisering’(P. Frissen); de ‘verplaatsing van de politiek’ naar rechtspraak, ‘Europa’, de bureaucratie, de ‘technocratie’, het bedrijfsleven, etc. (Marc Bovens c.s.). Als interne oorzaken: de ‘gesloten regenten elite’ (Hans Daudt); de gezapigheid en tevredenheid van het electoraat (Frits Bolkestein); de marginalisering van het politieke programma (Bart Tromp); de teloorgang van de politieke partij als kraamkamer van politiek talent (Peter Mair), etc.

Tezelfdertijd bleef ‘de politiek’ haar ‘primaat’ opeisen en de pretentie koesteren dat ze alles wel zou kunnen regelen; een pretentie die ernstig knakte door achtereenvolgende schandalen als Bijlmerramp, ‘Volendam’, ‘Enschede’, bouwfraude etc. De politiek leek nog enkel op te leven als ze haar eigen impotentie analyseerde.

Dit moest anders en beter kunnen volgens veel bij de publieke zaak betrokken burgers en ambtenaren. En er werd ook wel wat gedaan aan democratische vernieuwing om de representatieve democratie weer wat representabeler te maken. “Elzinga” moest de gemeenteraad weer net zo spannend maken als de Tweede Kamer; de merkwaardige burgemeesterverkiezing deed zijn intrede (en verdween weer); rond Infodrome, Xpin en andere overheidsinitiatieven woedden verhitte discussies en werden interessante experimenten georganiseerd. Het ‘primaat van het torentje’ vermochten deze initiatieven niet te doorbreken.

Open het politieke systeem

Op zaterdag 16 maart ’02 verscheen het manifest ‘Open het politieke systeem’ in NRC Handelsblad. Aan het manifest gingen maanden van voorbereiding vooraf: de knuppel moest maar eens flink in het hoenderhok.

In diezelfde periode ontpopte Pim Fortuijn zich op spectaculaire wijze tot poelier, zodat dit knuppeltje enigszins verloren ging in het gekakel. Desalniettemin volgde op het manifest een boeiende discussie op de website van politiek-digitaal.nl en een stroom artikelen in NRC Handelsblad.

Opvallend is, dat ‘de schaduw van Fortuijn’ wel degelijk merkbaar was in de discussies, maar de discussie niet overheerste. Je kunt misschien concluderen dat de opkomst van de LPF juist de urgentie van de discussie vergrootte.

Crisis van de democratie?

Met enig gevoel voor dramatiek kun je de discussie rond het manifest en de opkomst van de LPF vergelijken met wat A.A. de Jonge de kleine en de grote crisis van de democratie tijdens het interbellum noemt.[4] De kleine crisis noemt hij kritiek op het functioneren van de democratie, de grote crisis de kritiek op de democratie zelf. In het algemeen is het gevaar natuurlijk aanwezig dat kritiek op het democratisch functioneren kan worden gebruikt als munitie tegen het democratisch systeem.

Nu gaat ieder vergelijking mank, zo ook deze. Er zal waarschijnlijk geen LPF-er te vinden zijn die beweert dat de democratie moet worden afgeschaft. Er wordt zoiets als ‘Nieuwe Democratie’ nagestreefd. De waterscheiding tussen de mensen van het manifest en de LPF zou misschien gekenschetst kunnen worden als het verschil tussen een republikeinse en een plebejische (plebiscitaire) democratieopvatting, dat wil zeggen tussen een opvatting die er van uitgaat dat de democratie gebaat is bij een zichzelf sturende politieke gemeenschap van vrije, gelijke, autonome en oordeelkundige burgers, die actief betrokken zijn bij de publieke zaak, versus de opvatting dat ‘het volk’ ‘de leider’ kiest, die vervolgens naar eigen inzicht de problemen oplost. Beide posities kunnen gezien worden als kritiek op de heersende ‘liberale democratieopvatting’, die gekenmerkt wordt door de fixatie op wettelijke procedures en het primaat van de wetgevende macht.[5]

De inzet van het debat ‘Open het politieke systeem’ was alles behalve gericht op het ‘echec van 15 mei’; het manifest mag met recht ‘reformistisch’ genoemd worden en niet revolutionair. Of we er desondanks als ‘domme slimmeriken’ aan mee gewerkt hebben, is een open vraag. Nu de leider het volk ontvallen is, is de Fortuijn-revolutie ten ondergegaan aan onderlinge twisten van aspirant-leidertjes en een incompetent kader.

Het zou echter een gemiste kans zijn als de ‘gevestigde politiek’ over enige tijd gewoon weer de draad oppikt en doorgaat alsof er niets gebeurd is. Als Fortuijn iets heeft aangetoond, is het de voosheid van de bestaande partijen. Een van de deelnemers aan het debat vatte dit mooi samen in het volgende puntdicht:

“Ons land heeft grote behoefte aan een hoogwaardige socialistische, liberale en christelijke partij.

Niets lijkt me daartoe beter dan een eclatante overwinning van Fortuijn in mei.”[6]

Als dit heilzame effect uitblijft, kan de op drift geraakte kiezer wel weer eens opnieuw voor verrassingen zorgen, of definitief thuisblijven.

Binnen de politieke partijen, met name de VVD en vooral de PvdA, lijkt die boodschap te zijn overgekomen. (Het CDA was al in therapie geweest. Of het opmerkelijke electorale resultaat daar een resultante van is, kan echter betwijfeld worden.) Er wordt druk gediscussieerd over mogelijkheden om de politieke partij, als ‘ledenpartij’, te revitaliseren en tot inhoudelijke vernieuwing te komen.

Kwaliteit vertegenwoordiging

Deze bijdrage richt zich op de discussie over de kwaliteit van de vertegenwoordiging, die na de publicatie van het manifest gevoerd werd. Het manifest verlangt (Paul Schnabel, directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau, citerend) ‘ruimte, richting, resultaat en rekenschap’ van de volksvertegenwoordiging, maar ontwaart alleen maar ‘ritselen, rechtpraten, risicomijden en regeldrift’.

Tijdens het Balkenende intermezzo heeft de LPF radicaal gebroken met – in ieder geval – het ‘risicomijden’ (dé voorwaarde om succesvol te kunnen ritselen, regelen en rechtpraten), culminerend in de Van Scherrenburgiaanse ‘Niet Meer Door Eén Deur Crisis’ van woensdag 16 oktober ’02.

De discussie

Tijd om de draad van de discussie op te pakken: hoe bereiken we een betere vertegenwoordiging? Om Daudt’s artikel nog één keer aan te halen: “De (Nederlandse) parlementaire democratie fungeert slechts als een versluierende ideologie voor een regentensysteem dat doet denken aan de Republiek sinds de zeventiende eeuw.”[7]

Het manifest wil dat er gebroken wordt met die ons kent ons achterkamertjesmentaliteit. Van volksvertegenwoordigers wordt geëist dat ze zich ofwel als controleur van het regeringsbeleid, ofwel als regisseur van maatschappelijke creativiteit opstellen en ontwikkelen. Namens óns - ‘we the people’ – en niet als een verlengstuk van het ‘bestuurlijk-bureaucratisch complex’. Eén van de deelnemers aan de digitale discussie, Bertus Voortman, schreef op 24 maart: “De Gesloten Haagse Kaasstolp Moet Worden Doorbroken”. Een kreet die in ieder geval Margreet de Boer c.s. ter harte heeft genomen.[8]

Op de website en in NRC Handelsblad verschenen diverse doorwrochte discussiebijdragen, die vaak de omvang van een essay aannamen. Een rijke oogst, maar – juist daarom – een hoge drempel om mee te discussiëren. Je moest nogal wat letters vreten om helemaal bij te zijn en er werd blijkbaar een gedegen analyse verwacht. De ‘essayisten’ kwamen bovendien vooral uit de wereld van politiek, wetenschap en beleidsadvisering en uit de kring der opstellers en ondertekenaars van het manifest zelf. De ‘usual suspects’, kortom.

Afschaffen die handel!

Hoewel strikt chronologisch onjuist, kun je zeggen dat de discussie over de kwaliteit van de vertegenwoordiging eerst goed van start ging na de publicatie van een artikel van Roel in ’t Veld en Albert Jan Kruiter. Zij schreven een discussiebijdrage die als provocatie de inbreng van Pim, althans in kringen van het NRC, zelfs overtrof: schaf maar af die handel!

Het artikel riep veel verbaasde reacties en ook verontwaardiging op. Met opluchting werd - onder andere door Jeltje van Nieuwenhoven[9] - verwezen naar de laatste alinea waarin de auteurs, alvorens tot afschaffing over te gaan, eerst een ‘grondig dispuut’ bepleitten. En om dit dispuut was het óns – indieners van het manifest – nu net te doen!

Het inspirerende van de door In ’t Veld en Kruiter gevolgde aanpak zit hem in de door hen gevolgde benadering: wat overkomt ons als we die hele volksvertegenwoordiging afschaffen? Als bestuurskundige Jules Vernes extrapoleren ze vrij algemeen onderkende trends naar een ‘toekomst zonder vertegenwoordiging’, maar daarom nog geen ondemocratische toekomst.

Analyse

In de bijdrage van In ’t Veld en Kruiter passeren bijna alle onderwerpen de revue die in de discussie een rol zouden spelen, ook als er niet in directe zin aan werd gerefereerd. Opvallend afwezig in hun betoog is enige aandacht aan de rol die ideologie en politieke partijen nog te spelen zouden kunnen hebben. Zij menen dat “het algemene karakter van vertegenwoordiging verband (hield) met het feit dat algemene normatieve afwegingskaders in de vorm van ideologie of program aanwezig waren en wortelden in de waardepatronen van burgers”. Die tijd is voorbij, zeggen ze impliciet.

De terugkeer van de volkssoevereiniteit lijkt in hun ogen in de hyperindividualistische toekomst neer te komen op adequate behartiging van privé belangen.

Uitgesplitst over de in het manifest genoemde twee hoofdcategorieën van de representatie - ‘controle’ en ‘regie’ - gaat het om de volgende onderwerpen, die zich, voor zover ze niet én controle én regie betreffen, paarsgewijs laten indelen (uiteraard aangevuld met ideologie en partijpolitiek, hier ‘normatieve afwegingskaders’ genoemd):

Controleur van het regeringsbeleid

Regisseur van maatschappelijke creativiteit

Meerwaarde vertegenwoordiging op basis van kwaliteit

Directe democratie versus representatie

Kostenreductie door vertegenwoordiging versus kostenreductie door ICT

Primaat van de politiek versus interactieve beleidsvorming / procesarchitectuur

Relevantie territoriale representatie

Trias Politica / Verplaatsing van de politiek / Checks and balances

Eenheidsworst in plaats van maatwerk

Normatieve afwegingskaders (ideologieën, partijen)

Op deze wijze komen we tot de volgende indeling van dit hoofdstuk:

  • Kwaliteit en vertegenwoordiging

  • Technologie en vertegenwoordiging

  • Vertegenwoordiging en territoir

  • Vertegenwoordiging, maatwerk en de ‘verplaatsing van de politiek’

  • Vertegenwoordiging en normatieve kaders (ideologieën en partijen)

Kwaliteit en vertegenwoordiging

RitV en AJK: De toegenomen professionalisering van departementen en de groei van het aantal expertisecentra hebben een verwoestende uitwerking op de meerwaarde van de nobele vertegenwoordiger. De ambtenaar zal qua expertise de volksvertegenwoordiger altijd enige stappen vooruit zijn. Daarnaast is het door het toegenomen opleidingsniveau van de burger de vraag of de nobele representant nog wel in staat is om beter te oordelen dan de burger zelf. Waar vroeger de kiezer zijn soevereiniteit in vertrouwen voor vier jaar mandateerde blijft de kiezer tegenwoordig kritisch volgen. Het tijdperk van de nobele representant lijkt voorbij.”

Tien dagen eerder had een interdepartementaal trio ambtenaren al gepleit voor een ‘vierde overheidsrol’, waarin ‘de overheid’ direct zaken doet met ‘de burger’: “Burgers organiseren zich tegenwoordig op een andere manier, vaak voor kortere tijd en voor specifieke onderwerpen. De organisatie van de overheid sluit hier onvoldoende bij aan. Zij is nog altijd gericht op de vertegenwoordiging van burgers via traditionele maatschappelijke organisaties en middels politieke participatie. De groeiende verscheidenheid in Nederland kan niet collectief worden geordend met strenge(re) regels en controle of een beroep op 'normen en waarden'. Naast de traditionele rollen van de overheid als wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is er een vierde overheidsrol nodig, namelijk die van de creatieve macht die initiatieven vanuit de samenleving omarmt. Deze uitnodigende houding zal de samenwerking met de maatschappij bevorderen.”[10]

De rol van de politiek in deze ‘vierde overheidsrol’ wordt niet nader genoemd, hetgeen niet direct wil zeggen dat de auteurs die overbodig vinden, maar in ieder geval niet essentieel.

Stavros Zouridis ondersteunt deze stellingname: De representatieve democratie is een nuttig hulpmiddel voor het kiezen van de elite die je als burger wilt, maar niet als kader voor scheppende democratische praktijken. Daarvoor dienen zich allerlei nieuwe vormen aan, die veelal productiever, aangenamer en interessanter zijn. Maatschappelijke organisaties en interactieve processen zijn daarvan voorbeelden. Die zitten immers niet gevangen in de politieke dynamiek, maar dat is ook precies het probleem. De vruchten van hun werk komen daarin immers wel terecht.”[11]

Naast deze pleidooien voor een ‘republikeinse ruimte voor directe democratie, was er ook sprake van verdedigers van de ‘liberale status quo’. Gerard Marlet beschouwde experimenten met referenda als het zich verschuilen van bange politici achter ‘de zogenaamde wil van het volk’. Hij pleit er zelfs voor om mensen ‘zonder interesse voor de politiek’ te ontmoedigen om van het stemrecht gebruik te maken, zodat met deze storende factor geen rekening meer gehouden moet worden.[12]

Anton Zijderveld is wars van dergelijke elitaire democratieopvattingen. Toch legt hij de achilleshiel van de ‘republikeinen’ bloot: “Ik vind het prettig dat ik maar één keer in de vier jaar hoef te stemmen en daarmee mijn politieke participatie kan delegeren. Ik zou er niet aan moeten denken naast al mijn werkzaamheden ook nog voortdurend politiek actief te moeten participeren. Daarnaast vind ik directe democratie, referenda en zo, niet ongevaarlijk. Ik ben ook daarom een groot voorstander van onze representatieve democratie.”[13]

Technologie en vertegenwoordiging

RitV & AJK: “Het argument van kostenreductie die vertegenwoordiging zou opleveren gaat in steeds mindere mate op doordat internet in staat stelt tot onmiddellijke communicatie. Het medium is uniek doordat het mass customization mogelijk maakt.”

Door profeten (waaronder veel serieus te nemen wetenschappers en publicisten) van de informatiesamenleving is er steeds weer op gehamerd dat het huidige democratische systeem stamt uit het industriële tijdperk en niet meer past bij de behoeften van de huidige samenleving. Er wrikt iets tussen ‘onderbouw’ en ‘bovenbouw’.

De consequenties hiervan worden zeer verschillend geïnterpreteerd, van het ‘Fin de la démocratie’ (Guéhenno ’93, maar ook Castells tot op zekere hoogte), via een vergruizing en versplintering van de democratie (Paul Frissen) tot een ongekende opleving en vernieuwing van de democratie, te onzent vooral verbonden met de naam ‘Van Boxtel’. Via internet kan de burger zich volledig informeren en op basis van die in formatie volledig in staat stellen om (mee) te beslissen

Zo wij, opstellers van het manifest, ooit ‘gelovigen’ in deze laatste ‘elektro-utopie’ zijn geweest, dan heeft de taaie realiteit ons wel geleerd dat dat hooguit één van de uitkomsten van de maatschappelijk technologische informatierevolutie zou kunnen zijn. Oude intermediaire structuren - van de boekhandel tot ‘de politiek’ - blijken veel taaier te zijn dan verwacht.

RitV en AJK lijken nog te geloven in de kracht van ICT om direct ‘politiek zaken te doen’ en daardoor de dure en logge tussenlaag van de politieke representatie te slechten.

Ook hier doet de verzuchting van Zijderveld opgeld, dat er maar weinigen zijn die de moeite willen nemen om zich volledig te informeren en dat het prettig is om daar een representant, een ‘trusted third party’ om het informationele jargon te gebruiken, mee op te zadelen. ICT kan natuurlijk wel bijdragen aan de mate waarin die ‘third party’ inderdaad ‘trusted’ is.

Deze ‘reformistische’ opvatting wordt uitgedragen door Wim Deetman en Uri Rosenthal. [14] Zij pleiten voor “gerichte maatregelen op ICT-gebied om ook de representatieve democratie te versterken. Daarbij gaat het (...) ook om het verbeteren van de alledaagse communicatie tussen burgers en parlementariërs.”

Speciale vermelding verdient de stijloefening waarmee Marek van der Jagt (Arnon Grunberg) reageerde op het artikel van RitV/AJK. Ik beperk mij hier – met spijt – tot één citaat: "Een bonte verzameling van interactieve processen en gekozen organen kan zo de algemene volksvertegenwoordigingen vervangen" stelt het artikel. Het is sublieme kwats, de argeloze lezer heeft namelijk in eerste instantie niet eens in de gaten dat de huidige praktijk van volksvertegenwoordiging ook een gekozen orgaan is wier praktijk treffend te typeren is als 'bonte verzameling van interactieve processen'.[15]

Vertegenwoordiging en territoir

RitV/AJK: “(We) moeten (..) ons heden terdege afvragen wat nog precies de inhoud is van het belang van territoir. Wij zijn tegenwoordig allen immers vagant. Velen werken in andere plaatsen dan zij wonen. Door de globaliseringtendens komen verre oorden als vakantiebestemming of tijdelijke vestigingsplaats dichterbij. Daarnaast zijn virtuele territoria in opkomst. Wij verblijven ook in virtuele gemeenschappen. De betekenis van veel tendensen is nog onduidelijk, maar het rechtvaardigt de conclusie dat het belang van een ééndimensionaal territoir vervalt.”

Deze vraag is in hoge mate relevant, want het ‘huis van Thorbecke’ (en welk democratisch huis overigens niet?) is gebaseerd op de vooronderstelling dat de burger zijn identiteit in hoge mate ontleent aan de plaats, de regio en het land waar hij woont. Dit thema is sinds ‘Staat zonder land’ met name een terugkerend thema in WRR studies. In ‘Stad en land in een nieuwe geografie’[16] wordt gesteld dat de sociale ruimte (de ruimte waarin sociale processen zich afspelen), de fysieke ruimte (de ‘concrete ruimte’) en de symbolische ruimte (de ruimte, zoals die gepercipieerd wordt) steeds sterker uiteen lopen.

Wim Derksen, voorheen WRR en nu directeur van het Ruimtelijk Planbureau verwoordt het als volgt: “(De) representatieve democratie (verliest) binnen de lokale en nationale gemeenschap aan gezag en aan legitimiteit. (...) Een verschuiving vindt (...) plaats naar verschillende vormen van functioneel bestuur rondom de lokale en rondom de nationale overheden.” [17]

RitV/AJK vervangen ‘rondom’ in ‘in plaats van’. (Zie vooral ook de volgende paragraaf.)

Ook hiertegen komen Deetman en Rosenthal in het geweer: “Het territoir is en blijft voor de burgers het primaire oriëntatiepunt.”

Er lijkt hier sprake van twee perspectieven, die je zou kunnen kenschetsen als Castells’ ‘space of flows’ en ‘space of places’. Hoe meer ‘flow’, des te meer behoefte aan ‘place’. “(T)he overwhelming majority of people (...) live in places, and so they perceive their space as place-based.” [18] Of in de woorden van Jan Schrijver: Zowel de Nederlandse samenleving zelf als de gelegitimeerde representatie daarvan in een volksvertegenwoordiging berusten op een reeks ficties die voor rationeel denkende wetenschappers onbestaanbaar lijken, maar toch werkelijkheid blijken te zijn.”[19]

Ik moest even een uitstapje maken naar deskundigen buiten het debat, want territoir speelde hoegenaamd geen rol in de discussie. Het feit dat het voorheen veelbediscussieerde ‘districtenstelsel’ om de band tussen kiezer en gekozene te verbeteren niet of nauwelijks aan de orde kwam, kan er op duiden dat functionele verbanden wel belangrijker gevonden werden dan geografische.

Vertegenwoordiging, maatwerk en de ‘verplaatsing van de politiek’

RitV/AJK: “Veel meer passie valt te mobiliseren door directe verkiezing door burgers van executieve regionale uitvoeringsorganen. Autoriteiten op het gebied van Onderwijs, Zorg, Politie, etc. Door het direct kiezen van de uitvoerders van beleid komt de beleidspraktijk dichter bij de burger. Uitvoering is voor een belangrijk deel aan beleidsregels gebonden. Iedere vier jaar kunnen burgers zich een oordeel vormen en tot uitdrukking brengen over de kwaliteit van het gekozen team dat z’n werk heeft gedaan.

Maar ook de Algemene Rekenkamer en verschillende controleurs en marktmeesters kunnen direct worden gekozen. Het onderscheid tussen controleurs en marktmeesters is zeer relevant. Waar horizontalisering van het besluitvormingsproces plaatsvindt, dient toezicht op de uitvoering van het beleid toe te nemen. Hier is een taak weggelegd voor de controleurs. Marktmeesters dienen zorg te dragen voor een eerlijk en efficiënt verloop van het functioneren van gereguleerde markten. Zou het niet interessant zijn om een team met een specifiek program voor de leiding van OPTA of de NMA direct te kiezen?”

Zoals gezegd maken RitV en AJK in hun toekomstontwerp een radicale keuze voor ‘functionele vertegenwoordiging’ Op deze manier lossen ze in een beweging het probleem ven het territoir, de ‘verplaatsing van de politiek’ en het gebrek aan maatwerk op. Maar is dat zo? Kunnen functionele organen maatwerk leveren? Wellicht wel als ze zich inderdaad responsief en deliberatief opstellen en ook dat is wellicht democratisch afdwingbaar.

De grootse schok bracht uiteraard hun opvatting teweeg dat: “(d)e algemene volksvertegenwoordiging (...) dan ook verdwijnen (kan). Daarmee is de belangrijkste obstructie voor creativiteit en vitaliteit binnen de democratie verdwenen.”

Jeltje van Nieuwenhoven meent dat de auteurs hun kritiek op de polder te ver doorvoeren en ‘de dijken doorsteken’.

En Jan Schrijver meent: In 't Veld en Kruiter hebben ook alternatieven voor de huidige staatsrechtinstellingen in petto. Voor de beleidsvorming is dat de interactieve aanpak: bestuurders nodigen alle belanghebbenden uit om te onderhandelen tot er een bevredigende uitkomst is gevonden. Heel mooi als het lukt. Maar daar waar deze methode wordt toegepast, gebeurt dat bij de gratie dat er ook een sluitstuk in de besluitvorming is. Uiteindelijk kan het bestuur, gelegitimeerd door een volksvertegenwoordiging, een knoop doorhakken. Een uiteindelijk sanctionerende autoriteit waarin voldoende geloof bestaat, kan de energie mobiliseren die mensen nodig hebben om in actie te komen.”

Men zou de uitkomst van de discussie bondig kunnen samenvatten als “Blijf met je rotpoten van onze rotvertegenwoordigers af!” In ’t Veld en Kruiter hebben dus op een paradoxale wijze de representatieve democratie een grote dienst bewezen. Deetman en Rosenthal verwoorden de communis opinio als ze stellen: “Interactieve beleidsvorming en rechtstreeks electoraal toezicht op functionele organen een welkome aanvulling vormen op de algemene vertegenwoordiging, maar ze kunnen die nooit vervangen.”

Vertegenwoordiging en normatieve kaders (ideologieën en partijen)

RitV en AJK: “Fragmentarisering van waardepatronen vernietigt bovendien algemene afwegingskaders. Hierdoor is intersectorale afweging dan ook niet meer dan een gekunsteld construct in plaats van de existentiële noodzaak die het ooit was. Zo min als de markt integrale intersectorale oordelen velt, behoeft de democratie dat te doen.”

Deze stelling vindt, zoals bovengeschetst, weinig bijval. Er zouden nog wel degelijk ‘algemene afwegingskaders’ zijn, al komen die volgens velen niet zo goed meer uit de verf.

Twee indieners van het manifest stellen twee ‘sleuteloplossingen’ aan de orde: de revitalisering van de politieke partij en de revitalisering van de politieke ideologie.

De historicus Frank Ankersmit stelt dat: “wanneer de representatieve democratie gebrekkig functioneert in de zin dat er iets mis is in de verhouding tussen burger en staat, (...) de politieke partij zowel het ideale medium (is) om de aard van dat gebrekkige functioneren vast te stellen alsook om na te gaan hoe die verhouding weer verbeterd zou kunnen worden. De lotgevallen van de politieke partij zijn de microkosmos, waaraan men de macrokosmos van de lotgevallen van de representatieve democratie af kan lezen.

(...) Het cruciale verschil tussen de politieke partij enerzijds en de burger en de staat anderzijds (...) is dat de politieke partij manipuleerbaar is, terwijl aan het manipuleren van de staat of burger steeds de grootste gevaren verbonden zijn. Op het terrein van de politieke partij heeft de politiek nog, om zo te zeggen, een menselijke maat, voltrekt die zich nog op menselijke schaal; hier zijn oorzaken en gevolgen nog redelijk te overzien, hier kan men nog weloverwogen plannen maken in de niet onrealistische verwachting dat die plannen niet al te zeer zullen divergeren van wat daar de resultaten van zullen blijken te zijn.

(...) de politieke partij (is) ook het meest geëigende proefterrein om uit te vinden hoe het best een mouw te passen valt aan problemen in de relatie tussen staat en burger. Daar komt ook nog het gegeven bij dat de gevolgen van mislukte experimenten met politieke partijen veel minder rampzalig zijn dan ondoordachte experimenten met staat of burger. Integendeel, eventuele ongelukkig uitpakkende experimenten met politieke partijen kunnen andere politieke partijen tot lering strekken en op die manier aan de democratie in haar geheel ten goede komen. Kortom, de politieke partij is door haar situering in het politieke domein niet alleen de reincultuur voor de problemen die zich met de representatieve democratie voor kunnen doen, maar tevens het meest geschikt om zinvolle en werkbare oplossingen voor die problemen te vinden.

Dat brengt mij bij mijn conclusie. Hebben wij reden om aan te nemen dat de representatieve democratie een nieuwe fase in haar geschiedenis in zal gaan, wensen wij dit zo uitzonderlijk succesvolle politieke systeem ook voor de toekomst te behouden en haar optimaal aan te passen aan nieuwe sociale en politieke uitdagingen, dan biedt de politieke partij de sleutel tot de toekomst. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is het raadzaam om wezenlijke ingrepen in de staat te overwegen; van al dan niet door de ethiek geïnspireerde pogingen om de burger te beïnvloeden of te veranderen is slechts onheil te verwachten. Aanpassingen van de politieke partij aan zulke veranderende uitdagingen levert zowel de minste risico's op, en is door de greep die de politieke partij op de staat uit kan oefenen bovendien ook het meest effectieve instrument om die veranderingen in het systeem van de representatieve democratie te realiseren die voor heden en toekomst noodzakelijk zullen blijken te zijn. De politieke partij is daarom de plaats waar we erin slagen to cut the world at its joints. Voor die toekomst van de representatieve democratie is daarom beslissend of wij er in zullen slagen om de politieke partij weer nieuw leven in te blazen. (...) [20]

Ankersmit’s pleidooi mag niet op algemene instemming rekenen. Sommige deelnemers aan de discussie zien in de partij een zoveelste ‘sta in de weg’ tussen kiezer en gekozene en pleiten juist voor een consequenter ‘zonder last of ruggespraak’ optreden van volksvertegenwoordigers. Partijgebondenheid wordt gezien als de basis van fractiediscipline: een hinderpaal voor de dialoog. (Guthschmidt.)

Sommigen (Van Rook) verwijzen zelfs naar de klassieke Atheense polis en bepleiten ‘loting’ als rekruteringsmechanisme voor openbare ambten. Anderen (Stephan Woerdman) bepleiten een ‘Big Parliament’ waaruit je ook deelnemers kunt wegstemmen (modern ostracisme), of (Brockhus) een wekelijkse ‘zeepkist’ in de vorm van Zetel 151.

Meer op de positie van de politieke partij toegesneden is de bijdrage van Zouridis: “Als het gaat om een betere vertegenwoordiging zitten ook (de politieke partijen) echter gevangen in de dynamiek van het bestaande politiek systeem. Vier karakteristieken zijn voor deze dynamiek bepalend.. In de eerste plaats is politiek het enige maatschappelijk domein waarin conflict het structurerend principe is. De betekenis van dit inrichtingsprincipe voor het functioneren van politieke organen, de scheppende macht van politiek en het maatschappelijk gezag ervan kan eigenlijk nauwelijks worden overschat. Daarnaast lopen macht en inhoud in een politieke context door elkaar. Politieke discussies vinden altijd op beide niveaus tegelijkertijd plaats, waarbij de inhoud niet zelden slechts de aanleiding is om het gevecht met elkaar aan te gaan (en daaraan dus ook ondergeschikt is). Ten derde vindt dit gevecht plaats in de volle openbaarheid, met alle mechanismen van dien. De strijd om media-aandacht is wellicht meer bepalend voor de vragen die politici stellen dan hun politiek programma. Ten slotte zijn politici op vrijwel alles maatschappelijk aanspreekbaar. Telkens wanneer ze worden aangesproken zullen ze dan ook in de openbaarheid moeten laten zien dat ze iets met maatschappelijke signalen doen. Het is deze combinatie van ingrediënten die er de oorzaak van vormt dat politiek voor moderne burgers nauwelijks nog aantrekkelijk is. (...)Het inblazen van nieuw leven in politieke partijen is dus risicoloos, maar biedt evenmin uitzicht op een betere vertegenwoordiging.”

Jurgen van der Heijden denkt Zouridis’ tegenwerpingen te kunnen pareren door juist het politiek inhoudelijke te benadrukken als doel ten opzichte van het ‘machtsmiddel’: de terugkeer van de ideologie.

“Een zetel winst voor de één is een zetel verlies voor de ander. Een plaatsje hoger op de lijst is een plaatsje lager voor de ander. Zonder de mogelijkheid stemmen te winnen of verliezen gaat de democratie verloren. Stavros Zouridis stelt dat in de politiek de inhoud ondergeschikt is aan dit gevecht. Dat maakt het naar mijn mening noodzakelijk om de band te herstellen tussen het gevecht en de samenleving. Dat kan door een terugkeer van politieke partijen naar hun ideologische boodschap, omdat zo een verbinding tot stand komt tussen het gevecht dat de partijen leveren en dat wat nodig is in de samenleving. De stelling van Frank Ankersmit, dat verandering van politieke partijen de sleutel is tot versterking van de representatieve democratie, sluit goed aan bij deze re-ideologisering.

Maatschappelijk valt er nog altijd veel te bevechten. Dat komt met name tot uitdrukking in de pogingen om beleidssectoren met elkaar te verbinden. Zonder dergelijke pogingen is bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening nadelig voor het milieu, of is volkshuisvesting niet afgestemd op het aanbod van zorg of onderwijs. De moderne bestuurspraktijk streeft steeds meer naar integratie van beleid, en brengt zo maatschappelijke samenhang komt tot stand. Politici zijn van oudsher de groep binnen de overheid die staat voor integratie. Zij moeten bij zichzelf te rade te gaan wat zij voor de samenleving willen winnen en daarom de wedstrijd aangaan.

Alle idealen waar de bekende politieke partijen voor staan, zitten in de geïntegreerde projecten die bedoeld zijn om aan onze behoeften tegemoet te komen: de vrijheid en het ondernemerschap om steeds nieuwe verbindingen aan te gaan tussen wonen, milieu, onderwijs, verkeer en alles meer dat we van waarde vinden; de sociale rechtvaardigheid dat een project niet gaat ten laste van de zwakkeren waar ook ter wereld; de sociale cohesie die kan ontstaan tussen allen die zich vanuit diverse invalshoeken inzetten voor een project; en duurzaamheid en ecologie. Politici kunnen zich weer volop richten op hun ideologische achtergrond en zo het onderlinge gevecht aangaan. Als burgers weten wij dan weer waar de politiek om draait en op wie we willen stemmen.”[21].

Pogingen tot synthese

Naar aanleiding van het manifest was er – zo u ziet - een heleboel overhoop gehaald dat niet zonder meer, of helemaal niet, op een noemer te krijgen is. Het boeiende en het vermoeiende van discussies (en van het democratische systeem zelf, waar deze discussies over gingen) is dat er aan het eind een synthese moet worden gevonden, of – indien dit onmogelijk is – knopen door gehakt moeten worden. Nog afgezien van mijn - niet opzettelijke, maar wel, al was het alleen maar vanwege de tijd, onvermijdelijke – subjectiviteit in de selectie en rangschikking van de tijdens de discussie aan de orde gekomen onderwerpen, zou iedere conclusie meer zeggen over mijn eigen preoccupaties dan over de discussie zelf.

Ik laat mijn eigen pleidooi om de twee door Infodrome aangegeven strategieën 'moderne sturing' en 'empowerment' beide te gaan bewandelen - moderne sturing om de maatschappij eenvoudiger te maken en empowerment om de bevolking in staat te stellen het heft in handen te geven in zaken waar het werkelijk om gaat: het bepalen van het eigen leven en het vormgeven van de toekomst van 'de publieke zaak' [22] - maar even voor wat het is en concentreer mij op de weergave van een aantal op synthese gerichte bijdragen, zonder de illusie dat daarmee het laatste woord gezegd is.

Louis Meuleman doet een poging om de conflicterende denklijnen van In ’t Veld/Kruiter en Rosenthal/Deetman met elkaar te verzoenen.[23]

Hij combineert een redenering ‘vanuit de politiek’ met een redenering ‘vanuit de maatschappij’.

Hierop baseert hij een aantal voorstellen gericht op:

  1. Versterking van het bestuur – gekozen bestuurders en vakopleidingen voor bestuurders in tien ‘proefgemeenten’.
  2. Versterking agendavorming – stimuleren van directe democratische representatie via agenderende referenda naar Zwitsers voorbeeld
  3. Versterking visievorming - Voor belangrijke nationale vraagstukken zoals de wachtlijsten in de gezondheidszorg wordt voorafgaand aan beleids- en besluitvorming een onderzoek gedaan naar wat een goed geïnformeerde en betrokken Nederlandse bevolking zou willen.
  4. Versterking procesmanagement - wil de overheid betrouwbaar kunnen werken aan het oplossen van maatschappelijke vragen, dan moet ze die betrouwbaarheid verdienen door een intern en extern, door en door interactief - dus transactief - procesmanagement. Hierbij speelt de politiek een cruciale rol: zonder politieke betrokkenheid is geen transactief beleidsproces mogelijk.

Meuleman lanceert zijn vier punten als ‘direct democratische kwaliteitsimpulsen ten bate van - en niet als substituut voor de huidige parlementaire democratie.

Rein Zunderdorp voegt hier een politieke dimensie, die bij Meuleman onderbelicht blijft, aan toe. [24] .

Hij twijfelt aan de mogelijkheid om de politieke partij als verbindende instantie tussen burger en politiek te revitaliseren mogelijk is en acht re-ideologisering kansloos. Afgeronde maatschappijbeschouwingen, op grond waarvan de kiezer zich met een gerust hart kan laten representeren, bestaan niet meer. Het is wel een fictie die door politici in stand wordt gehouden, juist om vormen van directe democratie uit te bannen. Politici zijn in de praktijk geen integrators van tegenstrijdige belangen op grond van een maatschappijvisie, maar ‘verkokeraars’ van de ergste soort. Hij onderschrijft de door Ritv/AJK onderkende ‘normatieve vergruizing’; politieke partijen zijn niet in staat om aan de uiteenlopende wensen van het electoraat te voldoen. Hij zoekt een herstel van de band tussen kiezer en gekozene in ‘persoonlijk politiek ondernemerschap’, binnen vrij los gedefinieerde partijverbanden

Natuurlijk moeten regelrechte strijdigheden in programma's aan de kaak worden gesteld (meer uitgaven en lagere belastingen), maar verder zijn er veel meer combinaties mogelijk dan partijen kunnen verzinnen. Het zou daarom goed zijn als individuele politici als politieke ondernemers hun eigen programma's aan de kiezer kunnen voorleggen. Partijen kunnen daarbij dienen als globale platforms die voor een bepaalde gemeenschappelijke mentaliteit staan en die de ondernemende kandidaten faciliteren. In feite is dit de situatie in de VS.

Omdat niet meer de partijen maar de ondernemende politici verantwoording afleggen aan de burgers ontstaan veel meer interessante interacties tussen vertegenwoordigers en hun kiezers.

Hiermee ontstaat ook een uitweg uit het door Zouridis geschetste dilemma tussen macht en inhoud. Het is waar dat het conflictmatige karakter van de politiek de burger niet meer aanstaat. (...) Zouridis heeft dus gelijk als hij stelt dat de politieke partijen zich niet uit de politieke dynamiek kunnen bevrijden, maar het radicaal ruimte bieden aan politieke ondernemers binnen partijen kan daaraan wel betekend bijdragen. (...)

Via interne en/of externe "primaries" en/of ledenreferenda wordt een keus gemaakt uit de zich kandiderende politieke ondernemers. Hun programmapunten, maar zeker ook hun persoonlijke geloofwaardigheid worden dan nauwkeurig beoordeeld door veel mensen. Voor herverkiezing zijn zij ook meer afhankelijk van hun achterban dan van de partijleiding, waardoor fractiediscipline en vergelijkbare minder aantrekkelijke aspecten van de huidige politiek sterk worden verminderd.”

Slot

Laatst zag ik Marco van Basten op tv zijn ideeën om het voetbalspel aantrekkelijker te maken toelichten. Niet al te spectaculair, maar goede ideeën. Toen de interviewer hem vroeg hoe hij de realiseerbaarheid inschatte, speelde er een meewarig lachje om zijn mond. Je zag de gedachten aan Fifa-, Uefa-, KNVB- en club-bobo’s, die daar nog wel eens eerst uitgebreid over wensen te vergaderen, door zijn hoofd spelen.

Het proces van democratische vernieuwing lijkt hier wel enigszins op. Voor veranderingen die wél worden doorgevoerd gaat het Franse gezegde ‘plus ça change, plus ça reste la même chose’ op. Ondertussen zorgt het publiek voor zijn eigen vertier en regelmatig trekken de hooligans over het speelveld.

De discussie rond ‘Open het politiek systeem’, was verfrissend en inspirerend. Ik hoop dat ik daarvan door middel van dit stuk een impressie heb kunnen geven. Definitieve antwoorden heb ik niet aangetroffen, wel veel aanzetten om tot verbetering te komen. En dat is misschien ook meteen de beste remedie tegen politieke desinteresse en democratische slijtage. Net als de geschiedenis is de democratie een ‘debat zonder einde’ waard. Een debat echter, dat niet resulteert in daadwerkelijke verbeteringen en aanpassingen aan de tijd, zal snel smoren en dat kunnen we ons niet veroorloven.

Wordt dus hopelijk vervolgd.

Willem Minderhout



[1] Peter Sloterdijk, Kritiek van de cynische rede, deel 1,Amsterdam 1984, p. 188.

[2] M. Horkheimer, Th. W. Adorno, Dialectiek van de verlichting, Nijmegen 1987 (1944), p. 229.

[3] Hans Daudt, ‘Een paars intermezzo?’, in: Zeven Jaar Paars. Het 22e Jaarboek voor het democratisch socialisme, Amsterdam 2001, p. 44.

[4] A.A. de Jonge, Crisis en critiek der democratie, Assen, 1968.

[5] WRR, Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek, Rapporten aan de regering 53, 1998, p. 121.

[6] Leo Klinkers, ‘Politiek is veroorzaker van het probleem’.

[7] Daudt, Op. Cit., p.48

[8] Werkgroep Politiek Inhoudelijke Koers (Commissie de Boer), ‘De Haagse Kaasstolp aan diggelen. De PvdA na de dreun van 15 mei.’, Amsterdam, september 2002.

[9] Jeltje van Nieuwenhoven, ‘De volksvertegenwoordiging is helemaal niet failliet’, NRC Handelsblad, 28 maart ‘02

[10] A. Boer (BZK), S. Bos (VROM) & P. Van den Brand (LNV), ‘Actieve burger zoekt dito overheid voor samenwerking’, NRC Handelsblad 18 maart ’02

[11] Stavros Zouridis, ‘Nieuwe scheppende democratische praktijken’, www.politiek-digitaal.nl, 11-04-’02.

[12] Gerard Marlet, ‘Stop met referenda en beperk het stemrecht’, NRC Handelsblad 26 maart ‘02

[13] Anton Zijderveld, ’Fortuijn bewijst dat ‘systeem’ prima werkt.’, NRC Handelsblad, ??

[14] W. Deetman en Uri Rosenthal, ‘Versterk parlement met dualisme en ICT’, NRC Handelsblad, 31 maart ’02.

[15] Marek van der Jagt (Arnon Grunberg), ‘In ’t Veld en Kruiter stellen hypermedia op flauwe wijze in een kwaad daglicht’, politiek-digitaal.nl, 8 april ’02.

[16] Stad en Land in een Nieuwe Geografie, WRR ’02.

[17] Wim Derksen, ‘De vervagende grenzen van de democratie’ in: De toekomst van de democratie. 21e jaarboek voor het democratisch socialisme, Amsterdam ’00, p. 245.

[18] Manuel Castells, The Information Age Vol 1. The rise of the network Society, Malden & Oxford 1996, p. 423.

[19] Jan Schrijver, ‘Vitaliseren in plaats van elimineren’, politiek-digitaal.nl, 28 maart ‘02

[20] Frank Ankersmit, Partijen als sleutel voor democratische vernieuwing’, politiek-digitaal.nl, 11 april ’02.

[21] Jurgen van der Heijden, ‘Re-ideologisering is de sleutel’, politiek-digitaal.nl 11 april ‘02

[22] Willem Minderhout, ‘De ondergang van de Onan’, na te lezen op http://www.transformaties.org/democratie/ondergang_onan.htm

[23] Louis Meuleman, ‘Met directe democratie meer democratische kwaliteit’, politiek-digitaal.nl, 1 april ’02.

[24] Rein Zunderdorp, ‘Partijen als platforms voor politiek ondernemerschap’, politiek-digitaal.nl, 15 april ’02.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten