Willem Minderhout. Verschenen in Socialisme & Democratie 4, 2004.
De ideeën komen momenteel vooral van rechts. Het is een raar moment om dit op te schrijven nu Paul Cliteur zich terugtrekt uit het openbare debat en Bart Jan Spruyt meedeelt dat hij regelmatig met de dood bedreigd wordt. Beiden wijzen naar de niet bepaald kiese uitspraken van mensen als groot inquisiteur Piet Grijs en de dorpspastoors Wöltgens en Wallage. Niet dat beide denkers zelf zulke blanke zieltjes zijn. Spruyt heeft zelfs een hele ‘boze brief’ in Vrij Nederland geplaatst vol loze verdachtmakingen aan het adres van Bart Tromp. Tromp’s reactie in Het Parool, waarin hij financiële openheid van de Burke Stichting eist, noemt Spruyt van de weeromstuit in NRC een poging tot ‘demonisering’. Zo wordt het nooit wat met het debat.
Dat de ideeën van rechts komen vind ik niet zo verwonderlijk. De Westerse wereld is al sinds de tachtiger jaren der vorige eeuw in een transformatieproces terecht gekomen dat de bestaande instituties van de verzorgingsstaat enerzijds ondermijnt en anderzijds nieuwe problemen creeert waar deze instituties geen afdoende antwoord op hebben. ‘Links’, met name de sociaal-democratie, heeft zich zo met die instituties geïdentificeerd, dat ‘redden wat er te redden valt’ de voornaamste strategie lijkt te zijn geworden. Linkse theoretici bepleiten óf aanpassing aan de onvermijdelijke gang van zaken (Giddens c.s.), óf zijn politiek volstrekt marginaal (Jameson, Harvey, Negri). Misschien gaat voor de sociaal-democratie nu op, wat volgens Tromp in zijn proefschrift voor de negentiende eeuwse liberalen opging: hun wereld was zo vanzelfsprekend dat ze geen programma nodig hadden. ‘Links’ is in een letterlijk conservatieve (defensieve) positie gedwongen en kan geen aansprekende vergezichten meer produceren.
Maar komen er ook goede ideeën van rechts? Francis Fukuyama heeft geprobeerd een uitgebreide analyse van de huidige transformatie te maken en daar adequate antwoorden op te formuleren in ‘The great disruption’. Een alleszins belangwekkend boek.
In Nederland komen we er wat dat betreft bekaaid af. In het Conservatieve Manifest van de Edmund Burke Stichting van genoemde Spruyt, dat in oktober vorig jaar in Trouw verscheen, komt de maatschappijanalyse neer op één zin: “In de afgelopen twee eeuwen is de sterke vooruitgang op economisch en natuurwetenschappelijk gebied hand in hand gegaan met een achteruitgang op geestelijk en zedelijk gebied.” En de oplossing voor de door hen gesignaleerde - en op zich zeer wezenlijke – problemen komt neer op de “herontdekking van een veel bredere traditie waarvan hiërarchie een bestanddeel vormt”. De EBS bepleit een neo-liberale economische politiek, een nachtwakersstaat, een terugkeer tot het districtenstelsel, bijeengehouden door een ‘terugkeer van de moraal’. De vraag of dit allemaal te realiseren, laat staan te combineren is wordt niet gesteld. Het blijft al met al een zeer voluntaristich verhaal voor mensen die verlangen naar de rust en de orde, die ‘voor Joop den Uyl’ zo vanzelfsprekend waren.
Dun inderdaad, maar wel een mooie gelegenheid om er linkse ideeen tegenover te plaatsen in plaats van de banvloeken te laten knallen. Dick Pels, socioloog en tot nu toe, wat Hans Wansink ook moge zeggen, de meest serieuze biograaf van Pim Fortuijn (De geest van Pim), heeft hiertoe een poging gewaagd door met een ‘Progressief Manifest” te komen in dat zelfde Trouw.
Dinsdag 23 maart lichtte Pels, op de Haagse Campus van de Leidse Universiteit,zijn Manifest toe. Hij werd van repliek gediend door Paul Cliteur en Femke Halsema.
Pels, zo trapte hij af, had met zijn Manifest een klaroenstoot willen geven - “Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die onuitstaanbare leegte van links” - en de belangrijkste ingrediënten willen leveren om die leegte te vullen. Hij constateerde een opzienbarende omkering in het debat. Tot voor kort kwam de ideologie van links en het pragmatisme van rechts. ‘Rechts’ had niet eens de behoefte om zijn beginselen te formuleren. Sinds Bolkestein – en zeker sinds Fortuijn – komt de ideologische bevlogenheid van rechts. Rechtse ideologen treden als ware zendelingen van de Verlichting op tegen de decadentie van het Westen en het multiculturele relativisme.
Is in deze cultuurstrijd, waarin de intellectuelen sinds lange tijd weer eens de boventoon kunnen voeren, de Verlichting het bezit van rechts geworden? Moet links zich nu tot de Romantiek wenden? Volgens Pels niet. Links moet een progressieve interpretatie van de ‘Verlichting’ creëren tegenover de interpretatie van van rechts, dat zich schuldig maakt aan ‘Verlichtingschantage’. Rechts maakt een karikatuur van de Verlichting als 'eenheidsdenken' en brengt tegenover de op religie gebaseerde fundamentalismen een Verlichtingsfundamentalisme in de strijd, dat tot schadelijke en onnodig onoverbrugbare confrontaties kan leiden. Maar deze re-ideologisering van rechts heeft ook voordelen: links wordt weer gedwongen tot nadenken. Pels ziet zijn eigen manifest danook als een, evenmin partijgebonden, spiegelbeeld van het Conservatieve Manifest van de Edmund Burkestichting.
Pels meent wel dat ‘het liberalisme’ momenteel de enig overgebleven ideologie is , die er – naast het gemeenschapsdenken (communitarisme) van Balkenende en Marijnissen – nog toe doet. Maar wat is dan progressief – of sociaal – liberalisme? Hij grijpt hiervoor terug op Jacques de Kadt’s bewering dat het socialisme ten dienst zou moeten staan aan de individuele vrijheid. Socialisme is dus voorwaardenscheppend, liberalisme, in de zin van het verwerven van persoonlijke autonomie, het doel. Die socialistische voorwaarden ziet hij nog steeds als ‘verdeling van inkomen, kennis en macht’, opdat mensen zelf hun eigen weg kunnen zoeken en vinden. De discussie tussen multi- en monocultuur kan volgens Pels beslecht worden door te streven naar ‘individuele’ multicultuur; de nationale identiteit zou een ‘zwakke’ identiteit moeten zijn: ‘een zwak voor Nederland’.
Cliteur complimenteerde Pels met zijn verhaal, maar weigerde als ‘zendeling’ te worden afgeschilderd. Hij constateerde dat de grens tussen links en rechts inderdaad vaag en meerduidige was geworden. Wat vroeger links was – religiekritiek, bijvoorbeeld – lijkt nu het domein van rechts te zijn geworden. Hij ontkende ook dat hij zich schuldig maakte aan een vorm van fundamentalisme, omdat zo’n beschuldiging de context verwaarloost. Zo is hij niet ‘tegen hoofddoekjes’, maar vóór de neutraliteit van de staat en dat is dus wat anders dan een atheïstische staat. Dat moet de staat ook in haar symboliek uitdragen.
Cliteur lijdt vooral aan een ‘culturele aversie’ ten opzichte van links. Er heerst volgens hem – Piet Grijs, Marcel van Dam en Wöltgens – een ‘liquidatiecultuur’. Iemand die rechts is, vraagt zich nooit af of hij wel rechts genoeg is, dat euvel schijnt bij links chronisch te zijn en te leiden tot verkettering van 'andersdenkenden'.
Femke Halsema nam de handschoen van Pels voorbeeldig op. Zij betreurde het allerminst dat links pragmatischer was geworden: begrotingsdiscipline en een doelmatige overheid zijn nu, gelukkig, linkse thema’s geworden. Toch stimuleert de rechtse theorievorming links om ook weer eens verder te kijken dan haar neus lang is. Halsema wil in dat kader GroenLinks uitdrukkelijk positioneren als een links-liberale partij. Zij streeft daarbij echter een spiegelbeeldige positie na ten opzichte van de rechtse ‘nutsliberalen’. Het grote verschil zit hem in de waardering van positieve en negatieve vrijheden en daarmee kwam ze dicht in de buurt van Pels ‘socialisme ten dienste van de vrijheid’.
Positieve vrijheden - sociale grondrechten, ontplooiingskansen - worden door ‘nutsliberalen’ aan de markt overgelaten. Zij hameren op de negatieve vrijheden - vrije meningsuiting, persvrijheid, eigendomsbescherming, vrije markt - en verlangen daar harde overheidssturing. Halsema ziet dat liever omgekeerd: ferm overheidsoptreden ten bate van de positieve vrijheden en ‘zachte sturing’ (cultuurstrijd) waar het bepaalde omstreden elementen van de negatieve vrijheden betreft.
Ook in de religiekritiek bepleit Halsema precisie en pragmatisme. Je moet je bezwaren vrijelijk uiten, maar niet alles over één kam scheren. Met deze interventie van Halsema kwam Pels’ verhaal wat mij betreft weer met de benen op de grond te staan. Wat me, ondanks veel instemming, aan zijn manifest stoort – even afgezien van zijn waardering van de ‘personendemocratie’, wat dit keer onbesproken bleef - is het feit dat ‘het sterke benen zijn die de vrijheid kunnen dragen’.
Pels veronachtzaamt volgens mij het feit dat individualisme in veel gevallen niet zozeer een keuze, maar een overlevingsstrategie is in deze complexe samenleving. Mensen die ‘niet mee kunnen komen’ dreigen dan terug te vallen op – al dan niet heruitgevonden – tradities en gewoonten en zich af te keren van de samenleving. Met Halsema’s concretisering van Pels’ pleidooi van ‘socialisme ten bate van de individuele vrijheid’ staat er echter iets moois op het punt tot bloei te komen.
En dan vraag ik me - tot slot - af wat het nut is om alles - van het gedachtegoed van de VVD tot dat van Groen Links - 'liberalisme' te noemen. Impliciet geeft pels daarmee aan dat het (neo)conservatieve discours van de Burke Stichting er niet toe doet. Zijn Manifest lijkt zich dan ook meer te richten tegen de standpunten van een heldere en consequente conservatieve ‘Verlichtings liberaal’ als Cliteur dan tegen het wat modderige denken van Spruyt c.s. ‘Op rechts’ zijn er dus nog vele schakeringen te vinden die zich moeilijk onder het etiket ‘lberaal’ laten vangen.
Ook ‘op links’ lijkt me deze liberale etikettenplakkerij niet bepaald verhelderend. De Britse socioloog Frank Parkin heeft socialisten ooit gedefinieerd als 'liberalen die het menen'. Links liberalisme zou wat mij betreft dus gewoon 'sociaal-democratie' mogen heten.
Desalniettemin: moge de PvdA-beginselencommissie op deze discussie aanhaken! Misschien dat alle voormalige medewerksters van de Wiardi Beckmanstichting dan weer terugkeren in de schoot der Moederpartij.
Het allerbelangrijkste is dat het debat niet verdwijnt onder de druk van – wederzijdse - verdachtmakingen en bedreigingen, want er is in ieder geval één ding dat niet valt te relativeren: goed fatsoen. Of zoals Stephan Themerson schreef: “Axioms are mortal, politics is mortal, poetry is mortal, - good manners are immortal.”
Willem Minderhout
Geen opmerkingen:
Een reactie posten