woensdag 23 maart 2011

Immanuel Wallerstein’s "Utopistics": politiek op het breukvlak van twee eeuwen.

Willem Minderhout. Verkort gepubliceerd als 'De wereld van Immanuel Wallerstein' in Socialisme & Democratie, jrg. 56, nr 7/8, 1999.

Immanuel Wallerstein, Utopistics. Or, Historical Choices of the Twenty-first Century. New York: The New Press, 1998.


"Einde van de Geschiedenis" of nieuw begin?

Het huidige ‘fin de siècle’ leidt tot tegenstrijdige gevoelens en gedachten.

Enerzijds lijkt het of het niet op kan. De AEX index stijgt tot ongekende hoogte, de consument consumeert als nooit tevoren, het ganse volk is tevreden en in de paradijselijke paarse coalitie slapen lam en leeuw in elkanders armen.

Geen wonder dat Francis Fukuyama’s idee van "Het einde van de Geschiedenis" in goede aarde viel. De, liberaal democratische, universele homogene staat lijkt er, op wat achtergebleven gebieden na, bijna te zijn. Geen wonder dat klassieke politieke tegenstellingen ineenschrompelen tot verschillende schakeringen paars. De grote ideologieën zijn dood verklaard omdat de daaruit voortvloeiende idealen grosso modo verwezenlijkt zijn. Verbeeldingskracht is uit, bestuurskracht is in, of, in de sarcastische woorden van Wöltgens: "Hoe minder politiek, hoe beter." De reacties op het vertrek van Oskar Lafontaine zijn hier een mooie illustratie van.

Anderzijds zijn er zwartkijkers die wijzen op de donkere wolken die zich samenpakken om deze idylle te verstoren. Dit is ten dele een zaak van schaal: op wereldschaal is de tegenstelling tussen arm en rijk groter dan ooit. Maar ook in onze eigen samenleving zijn er steeds meer verontrustende signalen waar te nemen: een groeiende tweedeling, deels langs etnische grenzen; groeiende en steeds ongrijpbaarder wordende criminaliteit; het vluchtelingenprobleem, dat ook ons confronteert met de minder idyllische ‘toestand in de wereld’; een afkeer van de politiek; de grenzen van de groei die zich aandienen in de discussies rond files en mainports; de gevolgen van de toenemende informatisering, die, naast gevoelens van euforie, gevoelens van onzekerheid met zich meebrengt, etc.

Politici geven steeds vaker signalen af dat ze niet zozeer niets meer willen, maar dat ze niet zo veel meer kunnen. Oplossingen, of het nu om milieu of om vluchtelingen gaat, moeten uit ‘Europa’ komen. Verschijnselen als denivellering en flexibilisering van de arbeid zijn niet zozeer gewenst, maar ‘onvermijdelijk’ door de ‘globalisering’. Uitbarstingen van nationalistische ‘megalothymia’ (Fukuyama) op de Balkan, in Indonesië en elders zijn moeilijk te verzoenen met de idee van "Het Einde van de Geschiedenis".

Nu kan dit laatste als een tijdelijke en lokale aberratie gezien worden. Globalisering (en daarmee samenhangend ‘informatisering’) kan als een ‘aspect’ van de universele homogene staat opgevat worden, maar ...

Maar er kan ook iets anders aan de hand zijn. Iemand als Manuel Castells, bijvoorbeeld, ziet in dit soort zaken symptomen van een radicale verandering van de mondiale productieverhoudingen. De "Informational Society" dient zich aan. Het transformatieproces daar naar toe zal even turbulent en ingrijpend zijn als de Industriële Revolutie, zo niet ingrijpender. Deze these werkt Castells uit op een wijze die veel ‘ex-marxisten met heimwee’ zal plezieren: Drie vuistdikke delen waarin de wereld als "Gesammt Prozess" wordt geanalyseerd. Castells is een socioloog van Spaanse origine, die thans in de VS resideert. In de jaren zeventig verkeerde hij, hoewel hij minder schematisch en dogmatisch was en zeker is, in de kringen van Althusser en Poulantzas. Met hem gaat het momenteel aanmerkelijk beter dan met beide andere heren, die met (of aan) hun denkbeelden ten onder gingen. Hij is sinds het verschijnen van zijn trilogie een gevierd goeroe in universitaire kringen en bij captains of industry die zich buigen over het strategisch beleid op de lange termijn.

Globalisering, een nieuw fenomeen?

In de huidige discussie over globalisering lijkt het alsof het hier gaat om een volslagen nieuw fenomeen. Hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat de kapitalistische productiewijze zich nimmer tot de grenzen van een natie-staat heeft beperkt.

In zijn analyse van de "Informational Society" sluit Castells in dat opzicht naadloos aan bij het werk van Immanuel Wallerstein, die zijn leven heeft gewijd aan het analyseren van het kapitalisme als "modern wereldsysteem". Vreemd genoeg noemt Castells hem slechts in één, vrij obligate, voetnoot.

Wallerstein is hoogleraar sociologie aan de universiteit van Binghampton (New York), waar hij het, naar zijn grote voorbeeld genoemde, Fernand Braudel Institute leidt.

In Wallerstein’s analyse is het kapitalisme, vanaf haar ontstaan in de vijftiende eeuw, altijd al "global" geweest, zij het dat de kapitalistische wereld in eerste instantie tot Europa beperkt was en er tot het midden van de twintigste eeuw nog gebieden bestonden die zich volledig buiten dit systeem bevonden. Het kapitalistisch wereldsysteem definieert hij, in navolging van Marx, als een systeem gericht op de eindeloze accumulatie van kapitaal, waarbij vrijwel alles op den duur in koopwaar wordt omgezet. Wallerstein onderkent ingrijpende structurele veranderingen in dit wereldsysteem, die zich juist in de huidige tijd doorzetten. Hij voorziet zelfs binnen afzienbare tijd de ondergang van het huidige - en de komst van een volledig nieuw wereldsysteem of -systemen. Hij heeft zijn ideeën kort en bondig samengevat in Utopistics. Men zou dit werk kunnen opvatten als een actualisering van Historisch Kapitalisme, zij het dat hij zich in Utopistics veel nadrukkelijker met een agenda voor de toekomst bezighoudt.

‘Utopistics’: De smalle marges volgens Wallerstein

Als er al sprake is van verschillen tussen Castells en Wallerstein, dan liggen die in de opvattingen over de rol en de mogelijkheden van politiek handelen in de, door beiden onderkende, huidige transitieperiode naar een nog onbekende maatschappijformatie.

Castells verzucht aan het einde van zijn betoog dat het verstandig is Marx’ "Elfde These bij Feuerbach" maar weer om te draaien. Filosofen moeten de wereld eerst maar weer eens gaan interpreteren, voordat ze aan het veranderen slaan.

Wallerstein, daarentegen, ziet juist op het huidige historische breukvlak kansen voor bewust politiek handelen: "when systems are functioning normally, structural determinism outweighs individual and group free will. But in times of crisis and transition, the free will factor becomes central."

Ook Wallerstein neemt afstand van de grote vertogen. Geen Utopieën meer, maar ‘Utopistics’: "the sober, rational, and realistic evaluation of human social systems, the constraints on what they can be, and the zones open to human creativity. Not the face of the perfect (and inevitable) future, but the face of an alternative, credibly better, and historically possible (but far from certain) future. Utopistics is about reconciling what we learn from science, morality and politics about what our goals should be"

Het (noodzakelijke) failliet van Utopia

In het eerste hoofdstuk van ‘Utopistics’ beschrijft Wallerstein de pervertering van de diverse revolutionaire utopieën, de Franse - en Russische Revolutie met name, en de verschrikkingen die ze teweeg brachten.

Hij gaat vooral in op de (voormalige) socialistische staten. Vanuit zijn opvatting dat deze staten moesten functioneren (op straffe van ondergang) binnen het kapitalistische wereldsysteem, kunnen deze staten nooit ‘socialistisch’ geweest zijn, d.i. er een andere logica dan onbegrensde kapitaal accumulatie en ‘commercialisering’ op na hebben kunnen houden. Op grond hiervan verwijst hij ook de opvatting naar de prullenbak dat er onder de ruwe stalinistische bolster nog wel ergens een blanke socialistische pit te vinden zou zijn geweest. Deze opvatting is niet nieuw en ook Castells spreekt van "statisme", als een bijzondere vorm van kapitalisme.

Wallerstein ziet echter wel degelijk ook als positief te waarderen gevolgen van deze revoluties doorsijpelen binnen het ‘wereld systeem’.

Na de Franse Revolutie, definitief na de revolutie van 1848, werd de gedachte dat politieke veranderingen ‘normaal’ waren en geen afwijkingen binnen een statische wereld gemeengoed, evenals de gedachte dat soevereiniteit gebaseerd moet zijn op de volkswil en niet op de wil van een vorst of een aristocratie en, tot slot, dat de bewoners van een staat geen onderdanen zijn, maar een natie vormen. Deze drie veronderstellingen ziet Wallerstein als de bouwstenen van de liberale ideologie. In reactie hierop werden de aanhangers van handhaving van het ancien regime gedwongen een conservatieve ideologie te formuleren.

1848 was ook het geboorte jaar van een derde ideologie: het socialisme.

Volgens Wallerstein was van deze drie ideologieën het liberalisme, als ideologie van de ‘beheerste verandering’, dominant tussen 1848 en 1968. Conservatisme en socialisme was de rol van rem op - respectievelijk accelerator van het liberale programma toebedeeld.

Wallerstein wijst op de paradoxale opkomst van nationalisme, racisme en seksisme onder invloed van de, daarmee in flagrante tegenspraak lijkende, liberale ideologie.

Nationalisme is de keerzijde van burgerschap in de natie-staat. Ieder lid van de natie is gelijk, maar niet iedereen is lid van de natie.

De combinatie van nationalisme en racisme vormde de rechtvaardiging van het negentiende eeuwse imperialisme.

Seksisme ziet Wallerstein als de ideologische rechtvaardiging van het terugdringen van de vrouw tot het huishouden en uitsluiting van (of onderbetaling op) de arbeidsmarkt. De rationele kern hiervan zou zijn dat op deze wijze de concessies, die aan de (mannelijke) arbeidersklasse moesten worden gedaan, gedeeltelijk werden gecompenseerd en, door verdeel en heers, de loyaliteit van het mannelijke deel der natie werd ‘gekocht’.

Kortom de universele waarden die het liberalisme, sinds de Franse Revolutie, nastreefde betroffen in de praktijk slechts een minderheid. Nationalisme, racisme en seksisme waren hier de ideologische rechtvaardiging van.

Als effect van de Russische Revolutie die het systeem beïnvloedden, noemt Wallerstein de opkomst van de verzorgingsstaat in de Westerse landen als de resultante van een succesvolle strategie om revolutionaire uitbarstingen te voorkomen. De Sovjet Unie keerde daarop haar aandacht naar de derde wereld, waar zij een aanmerkelijk grotere populariteit genoot. Deze populariteit was gebaseerd op de indruk dat Rusland, als niet Westerse natie, op eigen kracht was doorgedrongen tot de geïndustrialiseerde wereld. De Russische Revolutie transporteerde in feite het negentiende eeuwse liberale programma naar de rest van de wereld en dit vertaalde zich in het streven naar dekolonisatie, zelfbeschikking en economische ontwikkeling.

Ook de revoluties van ’68 hebben volgens Wallerstein lange termijn effecten teweeg gebracht. Hij noemt hierbij de herformulering van conservatisme en radicalisme als alternatieven voor - in plaats van varianten op - de tot dat moment dominante liberale ideologie. Het neo-conservatisme herontdekte de oude waarden van de traditionele samenleving waarin kerk, gezin en gezag centraal stonden in combinatie met een hyper-liberaal, tegen de staat, vooral de verzorgingsstaat, gericht denken. Het radicalisme wordt volgens Wallerstein niet zozeer verpersoonlijkt door de diverse sociaal democratische of socialistisch partijen of stromingen, zelfs niet uit de directe erfgenamen van ’68. Die zijn allemaal deel geworden van het liberale centrum. Als radicaal element noemt hij de groeiende groep die zich afkeert van de staat. De niet-stemmers, die alle vertrouwen en hoop hebben laten varen. Deze afkeer van de staat leidt tot een sluipende legitimiteitscrisis van het huidige systeem.

De ondergang van het huidige wereld systeem

In de onderbouwing van zijn these dat het huidige wereldsysteem ten einde loopt poneert Wallerstein een aantal grenzen die volgens hem op afzienbare tijd bereikt zullen worden.

De eerste grens, of in Wallerstein’s woorden: de eerste kromme die zijn asymptoot bereikt, is in feite de klassiek marxistische ‘tendentiële daling van de gemiddelde winstvoet’ onder de druk van de concurrentie en de daaruit voortvloeiende neiging van individuele ondernemingen om loonkosten te reduceren. Dit leidt voor het systeem als geheel tot immer dreigende onderconsumptie crises.

Een van de manieren waarop bedrijven op loonkosten (en belastingen) kunnen bezuinigen is, als zij niet bij machte zijn om in het land waarin zij opereren die kosten omlaag te brengen, uit te wijken naar de periferie van het wereldsysteem, de ‘lage lonen landen’. Hier begint de hele geschiedenis weer opnieuw. De nieuwe plaats van vestiging ontwikkelt zich van een ruraal gebied tot een volledig in het wereldsysteem geïntegreerd gebied. Staat en arbeidersklasse kunnen een groter deel van de koek opeisen, waarop de onderneming zich weer naar elders verplaatst. Wallerstein noemt dit de geschiedenis van de laatste vijfhonderd jaar in een notendop.

Volgens Wallerstein moet aan deze ontwikkeling noodzakelijkerwijs een einde komen omdat er vrijwel geen rurale, buiten de sfeer van de markteconomie opererende, gebieden meer te vinden zijn, waardoor de onderhandelingsmacht van werknemers wereldwijd zal toenemen.

Als tweede grens onderkent Wallerstein de ‘fiscale crisis van de staat’. Met deze crisis doelt hij op het verschijnsel dat burger en bedrijfsleven steeds meer voorzieningen en diensten van de staat eisen, maar minder en minder bereid zij om daarvoor te betalen.

De derde grens is de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen, als gevolg van het feit dat milieuschade buiten de kostensfeer lag en grotendeels nog ligt. De kentering op dit terrein, milieu is en wordt noodzakelijkerwijs meer en meer een politiek onderwerp, verhevigt de druk op de winsten,als het voorkomen of repareren van milieuschade in de kostprijs moet worden geïnternaliseerd, of de fiscale crisis van de staat, als deze kosten worden afgewenteld op de gemeenschap, of een combinatie van beide.

Wallerstein ziet hierin de rationele wortels van de huidige neo-liberale ideologie, die immers gericht is op het terugdringen van de onderhandelingspositie van werknemers, het verminderen van staatsuitgaven en niet bijzonder positief staat tegenover het internaliseren van milieukosten.

Volgens Wallerstein is dit liberale programma echter gedoemd te mislukken. De wereldwijd groeiende onderhandelingskracht van werknemers is volgens hem langdurig en structureel. Bovendien speelt de staat volgens Wallerstein’s opvatting een cruciale rol in het goed functioneren van het kapitalistisch systeem. Zonder sterke interveniërende staten die de negatieve gevolgen van ongebreidelde concurrentie dempen en voor een stabiele samenleving zorgen, zou het bedrijfsleven haar natuurlijke biotoop verliezen en onderling strijdend ten onder gaan.

De opkomst van de mafia

De staat verliest, aangevallen door liberalen en conservatieven, genegeerd door de ‘global workforce’, meer en meer haar legitimiteit en daarmee haar macht.

Omgekeerd evenredig winnen mafia-achtige organisaties, gedefinieerd als organisaties die omvangrijke winsten realiseren door wetten te negeren, belastingen te ontduiken en niet terugdeinzen voor afpersing, omkoping en gebruik van geweld, aan kracht. Hij onderkent een groeiende vervlechting van verzwakte en gedemoraliseerde staten met ‘de mafia’, waardoor de legitimiteitscrisis nog wordt versterkt.

Deze vicieuze cirkel wordt nog aangewakkerd doordat burgers, die hun vertrouwen verliezen in collectieve staats arrangementen vatbaar worden voor de voordelen van vormen van cliëntelisme, die de mafia-achtige organisaties bieden.

Groeiende criminaliteit op haar beurt leidt weer tot een wereldwijde neiging van burgers om zich daar op eigen kracht tegen te beschermen. Ook hier ontstaat een vicieuze cirkel: een voortdurende verharding van de criminaliteit en de criminaliteitsbestrijding, een versterking van de fiscale crisis, omdat de burger zijn eigen boontjes gaat doppen en een vervaging van de grens tussen de crimineel en zijn bestrijder.

Etnische conflicten

Wallerstein ziet de huidige etnische conflicten niet als relicten uit de steentijd, maar als producten van het moderne wereldsysteem en wel een zoveelste symptoom van de crisis van de staat. Het negentiende eeuwse Europese nationalisme en het twintigste eeuwse nationalisme van de anti koloniale bevrijdingsbewegingen was optimistisch, geïnspireerd door de liberale toekomstverwachtingen en gericht op de (vorming van een) staat. Het huidige nationalisme is wanhopig, destructief en gericht op een mythisch verleden. De huidige etnische conflicten kennen daardoor geen ‘oplossing’ buiten etnische ‘zuiveringen’, vandaar dat ze zo bloedig en langdurig zijn.

Bovendien ontbreekt momenteel een hegemoniale macht (of machten) die aan dit soort conflicten een eind kan maken.

De komende strijd om de hegemonie

Wallerstein voorziet (‘undoubtedly’) een naderende opwaartse ‘lange golf’ (Kondratieff A-fase) die nieuwe kansen biedt voor investeringen en kapitaal accumulatie. In deze fase verwacht hij een hevige (economische) strijd om de hegemonie tussen de VS, Europa en Japan. Deze strijd zal zich echter afspelen in een wereld waar de polarisatie tussen arm en rijk verder toeneemt en waarin grote gebieden radicaal willen breken met het kapitalistisch wereldsysteem en hun heil zoeken in vormen van religieus fundamentalisme van diverse snit. De schade die deze gebieden kunnen toebrengen is groot door de ‘democratisering van de bewapening’. Kleinere staten en zelfs ‘niet gouvernementele organisaties’ kunnen steeds makkelijker over steeds gevaarlijker (bacteriologische en chemische) wapens beschikken.

De toenemende migratie van de randen va het wereldsysteem naar de kern betrekt tevens deze kern direct bij het hele conflict. De westerse landen zijn minder en minder geneigd om migranten toe te laten, laat staan als volwaardige burger te accepteren. Dit zal weer leiden tot een versterking van etnische conflicten en religieus fundamentalisme.

Wat te doen?

Wallerstein geeft toe dat hij geen ‘pretty picture’ schetst van wat de toekomst de komende vijftig jaar te bieden heeft en dat hij geen idee heeft waar dit alles toe zal leiden. Juist dit ontbreken van een ‘determinerend kader’ geeft echter ruimte aan bewust politiek handelen: ‘utopistics’. We moeten onszelf weer de vraag durven stellen in wat voor wereld we willen leven en hoe we daar willen komen.

Wallerstein propageert een revitalisering van de liberale belofte van vrijheid en voorspoed voor iedereen in een democratische, egalitaire en ‘duurzame’ context.

Hij weigert een blauwdruk weer te geven, maar een radicaal einde aan de eindeloze kapitaal accumulatie is in zijn visie het sine qua non om tot een meer egalitaire samenleving te komen.

Het belonen van inhaligheid moet verlaten worden en vervangen door beloning met eer en erkenning als mensen ertoe bijdragen dat aan werkelijke behoeften wordt voldaan. Het moet mogelijk zijn iedereen een passende, afwisselende en bevredigende taak in de samenleving toe te delen.

Deze samenleving op ‘non-profit’ basis moet, verrassend genoeg, gereguleerd worden door de markt, maar dat moet wel een volledig vrije en transparante markt zijn, die niet, als de huidige wereldmarkt, door monopolistische concurrentie wordt gedomineerd. Ook hier toont hij zich een trouw leerling van Braudel, die een strikt onderscheid maakte tussen markteconomie en kapitalisme.

Verschillen tussen de seksen en etnische groepen zou kunnen worden verzacht door functies en banen evenredig te verdelen.

Gelijke kansen kunnen worden gecreëerd door onderwijs en zorg voor iedereen aan te bieden en te zorgen voor een gegarandeerd basisinkomen.

Een ‘Nomenklatoera’ zou in een dergelijke non profit samenleving niets te zoeken hebben, al zal er wel een zekere mate van ‘staat’ overblijven. Moderne elektronische communicatiemiddelen kunnen invloed op en participatie in het besluitvormingsproces democratiseren, waardoor de betrokkenheid weer toe kan nemen.

Milieubederf zou kunnen worden voorkomen door alle milieukosten te internaliseren.

Dit alles zijn ‘utopistics’. Wensen die realiseerbaar zijn gezien het enorme creatieve vermogen van de mens. Er moeten dan wel wereldwijde coalities worden gesmeed van bewegingen die een einde aan de eindeloze accumulatie willen maken om de liberale droom voor iedereen ter wereld te realiseren en sterk genoeg zijn om de hegemonie van de geprivilegieerde te doorbreken.

Commentaar

Joop de Uyl schreef ooit over Wallerstein: "Wallerstein lezen is een verademing na alle broddelaars, detaillisten, monetaristen, keynesianen en andere vechters op de vierkante centimeter. Wallerstein opereert op de vierkante mijl."

Met een flauwe woordspeling zou men kunnen zeggen dat Wallerstein inderdaad geen broddelaar, maar een ‘Braudel’-aar is. Net als zijn leermeester is hij een briljant historicus, die in zijn analyse van lange termijn structuren en middellange termijn conjuncturen als determinanten voor (met name politieke) ‘evenementen’ aan de oppervlakte, normaal gesproken weinig ruimte voor bewust menselijk handelen in zijn theoretisch concept toelaat.

Zijn analyse van de huidige tegenspraken in het systeem is geheel in lijn met die aanpak. Juist daardoor ben ik niet overtuigd door zijn bewering dat het wereldsysteem thans zijn historische eindpunt heeft bereikt. Ik word persoonlijk altijd wat kregelig als iemand het einde der tijden aanzegt, zelfs als daarbij een opgaande beweging van de Kondratieff ten bewijze wordt aangevoerd.

Ik kan met name de desillusie en wanhoop van de ‘global workforce’ niet rijmen met de tegelijkertijd door Wallerstein opgevoerde permanente stijging van de onderhandelingskracht. Kan je wel iets als een 'wil' toeschrijven aan een 'global workforce' of 'the privileged classes' dat hun rol als amorfe grootheden in een analyse van het wereldsysteem overschrijdt?

Een opvallend gemis in Wallerstein’s betoog vind ik de vrijwel volledige afwezigheid van de rol van de nieuwe technologie. Nieuwe technologie (informatie- en telecommunicatie technologie en biotechnologie) staat in het betoog van Castells juist centraal als doodgraver van de huidige - en structurerend principe van de komende maatschappijformatie, de ‘networked -’ of ‘informational society’. Volgens Castells zal deze enerzijds de liberale droom verwezenlijken voor allen die ‘connected’ zijn, maar anderzijds een enorme groep vrijwel volledig overbodig maken en uitsluiten. Wellicht vloeit dit voort uit Wallerstein's overtuiging dat het kapitalisme de technologische vooruitgang bepaalt, in plaats van andersom.

Sterk vind ik zijn schets van de vicieuze cirkels waarin de huidige natie-staat terecht is gekomen. Tot slot kan men constateren dat Wallerstein’s utopia (als ik dat woord nog een keer mag gebruiken) niet veel afwijkt van de wereld aan het einde der geschiedenis zoals Fukuyama die schetst: de idealen van de Franse Revolutie, maar dan voor iedereen verwezenlijkt. Volgens Wallerstein moet daar echter nog een Grosse Kladeradatsch aan vooraf gaan om de angel, de oneindige accumulatie om de accumulatie, uit het wereldsysteem te trekken.

Een samenvatting van 'het wereldgebeuren' in negentig pagina's kan niet anders dan schematisch zijn. Een weergave van zo'n samenvatting als dit artikel kan dit schematisme alleen nog maar versterken. Wil de linkse beweging, ook de Nederlandse -, echter meer zijn dan een verguldsel van de neo-liberale pil, dan zal ze zich echter over deze onderwerpen moeten buigen.

Wallerstein geeft in Utopistics de agenda voor dit debat goed weer.

Willem Minderhout april '99

Geen opmerkingen:

Een reactie posten