Verschenen in Socialisme & Democratie 3, 2005.
Bespreking van: Paul Bordewijk: Goud in de Grond. De geschiedenis van draadomroep en kabeltelevisie toegespits op Stadskabel Leiden, Leiden Primavera Pers, 2004.
Toen de Gemeente Leiden in 1993 haar bedrijf Stadskabel verkocht werd er een bedrag gereserveerd om om de geschiedenis van dit bedrijf vast te leggen. De Gemeente verleende Paul Bordewijk de opdracht om deze geschiedenis te boekstaven.
Gedenkboeken vormen vaak ‘een feest der herkenning’ voor de direct betrokkenen en een nuttige maar niet onkritisch te gebruiken bron voor historici. Het eindresultaat van deze studie, Goud in de grond, is echter veel meer dan dat. Er zit namelijk een idee achter. Bordewijk wil aan de hand van Stadskabel een beeld geven van de wijze waarop politici omgaan met technische ontwikkelingen, regionale samenwerking, de relatie tussen ambtenaren en bestuurders en tevens wil hij de veranderende inzichten in de rol van de overheid onder de loep nemen.
In de eerste helft van het boek beschrijft hij twee eeuwen mediageschiedenis, vanaf de optische telegraaf van Claude Chappe uit 1794 tot de huidige situatie. In de tweede helft zoomt hij in op de Leidse kabelgeschiedenis en werkt hij zijn probleemstelling minutieus uit.
Bordewijk heeft echter geen ‘twee boeken in één band’ geplakt. De schaalsprong van de wereldbol van ‘algemene mediageschiedenis’ naar de stafkaart van het Leidse kabelgedoe is groot, alsof je plotsklaps een telescoop voor een microscoop inwisselt, maar beide delen zijn complementair aan elkaar.
Deel 1 is een ‘feest der herkenning’ voor iedere lezer, want wie is er geen direct betrokkene bij de gechiedenis van de media? Bordewijk presenteert de geschiedenis van de (communicatie)techniek, waarbij hij de droombeelden, de – vaak onbedoelde – toepassingen van geniale invallen, ‘padafhankelijkheden’, het streven naar beheersing en bevoogding en winstbejag (het ‘goud’, dat ergens in de grond moet liggen) in hun samenhang presenteert: de maatschappelijke organisatie van de communicatietechniek.
Droombeelden: De televisie blijkt als ‘science fiction concept’ te zijn ‘bedacht’, in ieder geval voorspeld, door laat negentiende-eeuwse Franse auteurs in de traditie van Jules Verne. Opvallend is dat reeds vanaf dat prille begin het uitzenden van schaarsgeklede dansende meisjes als één van de toepassingen wordt geschetst. Letterlijk: Bordewijk heeft een prachtige verzameling schetsen en ‘stills’ door de jaren heen verzameld, die ongeveer allemaal datzelfde beeld laten zien.
De onbedoelde toepassingen van geniale invallen: Het lijkt een constante te zijn dat geniale uitvindingen uiteindelijk niet gebruikt worden voor de doeleinden die de uitvinder voor ogen stonden. Marconi streefde naar een ‘point to point’ communicatiesysteem en vond het eigenlijk een groot nadeel dat ‘iedereen’ de door hem uitgevonden radioberichten kon ontvangen. Bell streefde eigenlijk naar een soort omroepsysteem en was teleurgesteld dat zijn telefoon eigenlijk vooral geschikt was voor tweegesprekken. Ook de strijd tussen (de toepassingen van) ether en kabel blijkt een constante en wordt alleen maar heviger wanneer niet-technici ‘nieuwe diensten’ op basis van deze technieken willen ontwikkelen.
Padafhankelijkheden: Bordewijk geeft mooie voorbeelden van de moeilijkheden om van eenmaal ingeslagen paden af te wijken, ook wel bekend als ‘de wet van de remmende voorsprong’. De eerder genoemde optische telegraaf werke zo goed binnen Frankrijk (en onder Napoleon tot in Nederland), dat de invoering van de technisch superieure elektronische telegraaf in Frankrijk daardoor sterk is vertraagd. Een verschijnsel dat zich zou herhalen met Minitel en internet. In het voortdurende gesteggel over de vraag ‘draad of ether’ speelt dit ook een rol. Iedere keuze vergt grote investeringen en dus grote risico’s als één van de twee het pleit (tijdelijk) wint.
Het streven naar beheersing en bevoogding: Informatie is macht. De autoriteiten streefden aanvankelijk krampachtig naar een informatiemonopolie, waarbij naast staatsveiligeid ook sociale en cururele doelen werden nagestreefd. Bordewijk beschrijft hoe deze overheidsbemoeienis in de tijd veranderde omuiteindelijk plaats te maken voor commerciële exploitatie. Cultuupolitieke doelstellingen verloren aan belang en maakten plaats voor commerciële motieven.
Winstbejag: Uiteraard betekent de beheersing van een communicatienetwerk ook dat men dit kan exploiteren. Uiteenlopende commerciële initiatieven, kwamen steeds meer in de macht van een normerende, regulerende en later exploiterende overheid, waarbij lokale en landelijke overheden elkaar de baten betwistten. Deze overheidsbemoeienis werd in de zeventiger en tachtiger jaren steeds meer als bevoogdend gezien. Initiatieven om via lokale media de burger zelf aan het woord te laten en de piraterij sloegen wat barstjes in het overheidsmonopolie, dat later vergruizeld werd door de opkomst van de satellietcommunicatie, de commerciële omroepen en de privatisering van de telecom- en kabelbedrijven.
De aan de Leidse ‘Stadskabel’ gewijde helft.dwingt bewondering af door de minutieuze gedetailleerdheid waarmee Bordewijk deze geschiedenis beschrijft. Voor buitenstaanders is de beschrijving van de daden van al die ambtenaren, bestuurders en politici misschien iets teveel van het goede.
In een andere publicatie, een artikel getiteld ‘De gemeentelijke bemoeienis met omroepnetwerken’ , heeft Bordewijk gezorgd voor een heldere samenvatting van zijn bevindingen met betrekking to publieke investeringen in infrastructuur. Investeringen in kabel- en/of in etherinfratructuur hebben als achterliggende rationaliteit altijd het streven naar rentabiliteit gehad en uiteraard de vraag aan wie die baten zouden toevallen. Deze benadering lijkt echter bij de huidige discussie rond ’fiber tot the home’, geïnspireerd door de veronderstelde zegenrijke werking van breedband voor de kenniseconomie, te zijn losgelaten. Misschien kan het ‘toetsingskader’ van de Tijdelijke Comissie Infrastructuur (Commissie Duivesteijn) eens op deze plannen worden losgelaten.
Wie zich tot dit artikel beperkt en Goud in de Grond ongelezen laat, mist echter de beschrijving van de structurele spraakverwarring tussen techneuten aan de ene kant en ambtenaren en politici aan de andere. De ‘two cultures’ van C.P. Snow zijn nog volop aanwezig. Deze cultuurkloof, in combinatie met de wisselvallige samenwerking tussen bestuurders en ambtenaren en tussen bestuurders onderling, blijkt vaak tot onverwachte en vaak ok ongewenste resultaten te leiden. Het det denken aan de januskop van de techniek van Bruno Latour. Als je achterom kijkt lijkt een technische ontwikkeling zich noodzakelijkerwijs te hebben voorgedaan zoasl hij zich heeft voorgedaan. Wannneer je echter bekijkt hoe het proces zich daadwerkelijk heeft afgespeeld en vooruit kijkt door de ogen van de betrokkenen, dan merk je dat het een sociale constructie is die van de toevalligheden aan elkaar hangt.
“Goud in de grond” is zo rijk aan informatie, illustraties, anekdotes en analyses en zo goed ontsloten door het register, dat het blijvend dienst kan doen als blader- en plaatjesboek, als lees- en studieboek, maar ook als naslagwerk.
Willem Minderhout
Geen opmerkingen:
Een reactie posten