woensdag 23 maart 2011

Ook seculiere partij moet positie kiezen

Marcel ten Hooven & Theo de Wit (red.), Ongewenste Goden. De publieke rol van religie in Nederland, SUN, Nijmegen 2006,

Bespreking door Willem Minderhout, verschenen in Socialisme & Democratie 7 / 8, 2006

Het eerste boek dat Fortuijn ooit uitgaf was God en de Staat, een vlammend pleidooi tegen religieuze, politieke en economische onderdrukking. God noch staat was erg populair in de socialistische kringen waarin Fortuijn zich bewoog. Het is het jaar 1888 en het gaat hier om Jan Fortuijn, en het boek betreft de Nederlandse vertaling van een boek van de anarchist Bakoenin.

Na verloop van tijd was er van de socialistische aversie tegen God en de Staat weinig meer te bespeuren. In 1894 was Fortuijn één van de twaalf ‘apostelen’ die de parlementair ingestelde
sdap oprichtten. In 1917 ging die partij akkoord met de ‘pacificatie’. Het algemeen kiesrecht werd ingevoerd en de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs werd grondwettelijk (artikel 23) vastgelegd. De uit de SDAP afkomstige PvdA werd aanvankelijk zelfs een ‘domineespartij’ genoemd.

Precies tachtig jaar na de pacificatie kwam
Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse
identiteit als fundament van Pim Fortuyn uit, waarin hij waarschuwde tegen het oprukken van de islam. Volgens Pim was die religie onverenigbaar met en bedreigend voor de Westerse cultuur: de sharia accepteert de scheiding van kerk en staat niet en staat op gespannen voet
met het beginsel van gelijke behandeling van man en vrouw.

Na 9/11 en de moord op Van Gogh blijkt dit wantrouwen ten opzichte van de islam wijdverbreid te zijn en laaien periodiek de discussies over het dragen van hoofddoekjes in publieke functies en over de wenselijkheid van islamitisch onderwijs hoog op. Dat dit niet alleen bij rechts-populistische groeperingen een rol speelt werd duidelijk tijdens de verkiezing van een lijsttrekker bij d66. Over de kwestie van de vrijheid van onderwijs bleek zelfs deze partij
tot op het bot verdeeld te zijn.

Palet aan auteurs
Het explosieve karakter van de politieke islam heeft in Nederland niet alleen geleid tot een
discussie over de vraag of islam en democratie samen kunnen gaan, maar ook over de plaats
van religie in het publieke domein in brede zin. In reactie op de ¬ al dan niet vermeende ¬ orthodoxie van de islam lijken ook de christenen weer christelijker te worden. God blijkt opeens weer een rol te spelen binnen domeinen als wetenschap en ontwikkelingssamenwerking.

Sommige atheïsten zien hier weer een aanleiding in om zich, als strijdbare verdedigers van de Verlichting, in te spannen om religie als fictie te ontmaskeren. Waarden als tolerantie, die zo
vanzelfsprekend leken, komen daardoor onder druk te staan. Staat de pacificatie op springen?

Een teken aan de wand is dat sommige politici ook weer terug willen naar het districtenkiesstelsel van vóór 1917, zij het vooralsnog wel met behoud van algemeen kiesrecht.

De verhouding tussen god en de staat heeft in tijden niet zo ter discussie gestaan. Ook een
seculiere partij als de PvdA ontkomt er niet aan om in dit debat positie te kiezen. Wat betekent
bijvoorbeeld die toestroom van islamitische kiezers voor de sociaal-democratische politieke
praktijk? Moeten die stemmers en leden hun geloof thuis laten, of is het tijd voor islamitische
Woodbrookers?

Voor een beter begrip van deze kwestie is het boek Ongewenste Goden. De publieke rol van religie in Nederland, ingeleid en samengesteld door Marcel ten Hooven en Theo de Wit, een zeer
nuttige uitgave. Net als in hun eerdere bundel ¬ Lege Tolerantie (2002) ¬ pretendeert het boek
geen definitieve antwoorden te geven. Het palet aan auteurs biedt wel een ¬ diepgravend ¬
overzicht van de historische en politiek-filosofische dimensies van de scheiding van kerk
en staat en de plaats van de godsdienst in de seculiere democratie. De bundel sluit af met een
aantal zeer uiteenlopende opiniërende stukken.

In het korte bestek van deze bespreking wil ik me beperken tot drie onderwerpen:
  1. Als we in navolging van Pim, de ‘Nederlandse identiteit als fundament’ willen hanteren, wat is dan precies de ‘identiteit’ van de Nederlandse versie van de scheiding van kerk en staat?
  2. Wat is de rol van religie in de moderne democratie?
  3. Kan de islam een integrerend onderdeel van de seculiere samenleving vormen?
Durkheim

Voor de wijze waarop in moderne democratieën de scheiding van kerk en staat tot stand kwam
blijkt geen ‘ideaal type’ voorhanden te zijn. In de artikelen die de wijze behandelen waarop in
andere landen zoals Turkije, de vs en Frankrijk die scheiding tot stand kwam, komt helder naar
voren dat uitspraken over de plaats van religie in het publieke domein niet zijn te begrijpen
zonder hun politiek-historische context.

In de vs en in Nederland was het eerder de kerk die zich vrijmaakte van de staat dan andersom. De verregaande verstrengeling van kerk en staat in het Frankrijk van het ancien régime wordt als verklarende factor voor het ’laïcisme’ opgevoerd: de Gallicaanse kerk had zich juist door haar grote wereldlijke invloed onmogelijk gemaakt. In Turkije werd het geloof dienstbaar gemaakt aan de seculiere staat.

Om de Nederlandse versie van de scheiding tussen kerk en staat te begrijpen wordt ¬ met name door Harinck ¬ teruggegrepen naar de tijd van vóór de Pacificatie. De manier waarop die scheiding in Nederland tot stand kwam ziet hij niet zo zeer als een erfenis van de liberalen (Kappeijne van de Coppello), maar van de Anti-Revolutionairen (Kuijper).

In navolging van Thorbecke gruwde Kappeijne van alles wat de eenheid des volks bedreigde: geloofsverschil zou de ‘staatsgemeenschap’ aantasten. In Kuijper zet Harinck op overtuigende wijze de grondlegger van het democratisch pluralisme neer. De staat bleef neutraal, maar stond in het publiek domein een grote invloed van groeperingen op religieuze grondslag toe. Deze ‘conservatieve revolutie’ zorgde voor een integratie van de verlichtingsidealen in de typische Nederlandse context.

Met betrekking tot de betekenis van religie in de moderne democratie trof mij vooral de opvatting van Charles Taylor, die zowel door Terpstra en De Wit als door Klink wordt opgevoerd.

Taylor beweert, in navolging van Durkheim, dat religie oorspronkelijk een collectief beeld van de
samenleving was dat samenviel met de politieke orde, de zogenaamde paleo-Durkheimiaanse fase.

Deze ‘sacrale’ grondslag werd op den duur vervangen door een morele grondslag van politieke grondbeginselen. Deze grondbeginselen hebben weliswaar een godsdienstige oorsprong, maar vallen daar niet langer mee samen. Er ontstaat religieuze pluriformiteit binnen de ruimte
van een politieke consensus: de neo-Durkheimiaanse fase.

In de huidige post-Durkheimiaanse tijd versplintert ook de religieuze pluriformiteit onder invloed van de voortschrijdende individualisering. Iedere ‘consument’ knutselt zijn eigen religie in elkaar.

Taylor ziet in de verschillende reacties van conservatieven en liberalen met betrekking tot de toenemende invloed van religie in het publiek domein voornamelijk een misverstand. Ze hebben het over twee verschillende vormen van religie. De conservatief wil, uit angst voor normverval, terug naar de pluriforme neo-Durkheimiaanse situatie, de liberaal ziet daarachter het spook van de theocratie opdoemen. Conservatieven zien in die liberale opstelling van de weeromstuit propaganda voor een intolerante atheïstische staat.

Islam en democratie
Het lijkt niet onmogelijk dat neo- en post-Durkheimianen vredig met elkaar kunnen samenleven.
De grote vraag blijft echter of de islam als neo-Durkheimiaans element in onze pluriforme democratie kan worden ingepast. Ten Hooven is daar optimistisch over. ‘De tijd van de klassieke
emancipatiepartij is voorbij, hoewel een mogelijke Nederlandse Moslimpartij nog wel trekjes
van zo’n partij zou kunnen hebben. Ik zou de vorming van zo’n partij toejuichen.’1 In zijn inleiding betreurt hij de afbraak van ons pluriforme bestel ‘dat zich in het verleden heeft bewezen als pacificator en voorwaarde tot vrijheid’.

De redacteuren hebben in het onderdeel
Religie en politiek in debat zeker niet alleen ‘verlichtingsoptimisten á la Dick Pels’, zoals Paul Cliteur ze noemt, uitgenodigd om een bijdrage
te leveren. Ook gelovigen, laïcisten als Cliteur zelf en twee getuigendeskundigen uit allochtone kring komen aan het woord.

Bart-Jan Spruyt, het wetenschappelijk geluid van de Groep Wilders’, veroordeelt de opvatting
dat de religie achterhaald is door de rede. Er dient ruimte te zijn voor religie in een ‘sobere constitutionele ordening’ van onoplosbare vragen. Voor de islam ziet hij die ruimte echter niet, omdat ‘blind vertrouwen (in de verenigbaarheid van de islam met de democratie) en lichtzinnige experimenten suïcidaal zijn’.

Sadik Harchoui hekelt in een dergelijke opstelling ‘het ontbreken van bruggen over de waardekloof, die de principiële verschillen kunnen omzetten in graduele, historische verschillen’.
Fadoua Bouali beschrijft vanuit haar dagelijkse ervaring waarom de islam de emancipatie van
moslims niet belemmert. Zij meent dat juist door het ontbreken van bruggen ¬ met name
door uitsluiting op de arbeidsmarkt ¬ moslimjongeren ‘steeds vaker hun eigen sekteachtige
leefgemeenschapjes creëren, met eigen regels en eigen rechters’.

Paul Cliteur is wars van Spruyt’s geestdrijverij. Zijn bijdrage is een indrukwekkend pleidooi voor een Nederlandse laïcité, waarin de neutrale staat juist de waarborg voor godsdienstvrijheid is. ‘Religie moet in ieder geval daar onzichtbaar blijven waar de staat optreedt met de pretentie
van neutraliteit.’

Thijs Woltgens keert deze positie om. De grondrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, waarborgen juist de democratie. ‘Het verlichte antiklerikalisme is zelf een religieuze overtuiging geworden.’

Ondanks mijn intuïtieve sympathie voor Cliteurs stellingname, lijkt Woltgens’ invalshoek
beter te voldoen aan ‘het criterium van Pim’ om de ‘Nederlandse identiteit als fundament’
te gebruiken. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de vele moslimgemeenschappen
die Nederland rijk is geen genoegen zullen nemen met een ‘neo-Durkheimiaanse’ positie tussen de vele religies binnen de nationale consensus.

De stijgende belangstelling onder islamitische allochtonen voor de politiek, de ‘bekering’ van veel moslims tot de sociaal-democratie en het optreden van de Islam Democraten in de Haagse gemeenteraad zouden daarom eerder als hoopvol teken dan als punt van zorg moeten worden gezien.

Zelfs de radicale minderheid lijkt me niet per definitie verloren. Niet alleen Jan Fortuijn gaf boeken uit waarin het omverwerpen van de staat werd bepleit, het latere toonbeeld van gematigdheid Willem Vliegen liep in zijn jeugd zelfs met revolvers rond. Niemand, zelfs Spruyt niet, zal dit nog zien als de ware aard van de sociaal-democratie.

Laten we onze ‘bruggen over de waardekloof’ koesteren.

Noot
1 Willem Minderhout, ‘Marcel ten Hooven over politiek leiderschap en de inhoudelijke kern’, De Leunstoel jrg. 2 nr. 15, 16 juni 2005
http://www.deleunstoel.nl.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten