woensdag 23 maart 2011

De virtuele dimensie in de Vijfde Nota RO

Willem Minderhout Verschenen in Socialisme & Democratie, jaargang 58, 3, 2001.

De Vijfde Nota is een prachtig 'coffee table book'. Als de Vijfde nota - in de woorden van Dirk Frieling - een uit een berg van overleg voortgekomen muis van beleid is, dan is die muis wel ruim en luxueus behuisd. Moge de vormgeving van toekomstig Nederland dezelfde aandacht krijgen!

Ik mocht er bij aanwezig zijn toen een gedreven Jan Pronk de kritiek op zijn nota pareerde met een stijl die later door Pieter van Geel werd omschreven als de judobenadering: meegeven met de druk en dan pootje lichten. Het is mijn bedoeling noch mijn intentie om - zo ik daar al toe in staat zou zijn - een zoveelste poging te ondernemen om de Vijfde Nota van de mat te vegen en beperk mij in deze bijdrage tot de rol die ICT speelt in deze nota.

Mijn verwachtingen met betrekking tot dit onderwerp waren vrij hoog gespannen omdat het binnen en rond VROM de tongen en de pennen flink in beweging heeft gehouden. Illustratief zijn de uitgaven Een Ministerie van Ruimte en Tijd, en Ruimtelijke Verkenningen '99, die gewijd zijn aan de ruimtelijke en temporele effecten van ICT. In de voorbereiding van de Vijfde Nota zelf kreeg het onderwerp ook de nodige aandacht, wat resulteerde in de - wellicht geniale, maar voor mij ondoorgrondelijke - voorstudie Ruimte voor Kennis.

In eerste instantie werd ik op het verkeerde been gezet: ICT krijgt in de index van de Nota maar vier verwijzingen. Het viel me ook op dat het lemma 'identiteit' helemaal in de index ontbrak. Sinds het verschijnen van de inspirerende nota Made in Holland van de Raad voor het Landelijk Gebied was ik - als gematigd Castellist - zeer benieuwd wat de Vijfde nota over dit onderwerp mee zou delen.

Ook de inleiding op de Vijfde nota belooft niet veel meer dan aan de slag te gaan met 'die ruimtelijke opgaven die door de Vierde nota niet bevredigend zijn opgelost'.

Een derde aanval gaf meer grip. Zoeken op ICT is natuurlijk net zoiets als zoeken op 'stoommachine' in een standaardwerk over de industriële revolutie. De maatschappelijke, in dit geval de ruimtelijke, effecten interesseren me en niet zozeer het verschil tussen de machines van Newcomen en Watt. Zoeken op 'netwerk' leverde in zijn verschillende samenstellingen meer 'hits' op.

ICT wordt in de nota enerzijds gezien als 'doorbraaktechnologie', waarvan de ruimtelijke effecten vooral voortvloeien uit de algemene economische groei die mede daardoor teweeggebracht wordt. Anderzijds wordt ICT verondersteld grote veranderingen teweeg te brengen in de menselijke activiteitenpatronen, die zich onder meer vertalen in een veranderend ruimtegebruik. 'Nederlanders zijn massaal aan het individualiseren geslagen', meent de nota. De daaruit voortvloeiende ruimtelijke effecten zijn echter nog niet helder uitgekristalliseerd: goed bereikbare kantoorruimte in dichtbevolkte stedelijke gebieden, onregelmatig bevolkt door mensen die graag en vaak in hun verafgelegen ruime huis in het groen telewerken is zo'n beetje het beeld.

Een derde benadering - de ordening van de digitale ruimte zelf - komt niet aan bod. Dat komt nog wel in de Zesde nota, denk ik. Voor een voorproefje leze men bijvoorbeeld Demographics and Sociographics of the Digital City of de veel - maar deels ten onrechte - gesmade nota ICT en de Stad, van de commissie Cerfontaine.

Hoewel, misschien komt er wel nooit meer een Zesde nota. In een aparte 'box' mag Paul Frissen namelijk uitleggen dat onder invloed van ICT de planbaarheid van allerlei aspecten van de samenleving vermindert. (Hij houdt zich in.) Vervolgens zegt hij een heleboel verstandige dingen over de overgang naar de informatiemaatschappij, de Betuwelijn, de kwaliteit van de Vinex-locaties en het belang van het wonen, waarover hij allerhande Duivesteijn-achtige dingen te berde brengt met betrekking tot de invloed van de bewoners op de woningbouw. Ook de kwaliteit van de leefomgeving staat bij Frissen centraal. Het valt echter te bezien of die gediend is bij zijn 'laat duizend bloemen bloeien' gedachte. Hier valt nog wel een rol voor ruimtelijke ordening te bedenken.

Hoe zou ik het onderwerp benaderd hebben? Een mooie vraag om in je verloren uurtjes te bepeinzen. Gefascineerd als ik ben door de mogelijkheden van de technologie zelf en door de maatschappelijke gevolgen ervan zou ik twee lijnen hebben gevolgd.

Ik zou aangeknoopt hebben bij de aanzetten die in Het Ministerie van Ruimte en Tijd zijn gedaan, dat wil zeggen: doordenken wat ICT voor mogelijkheden biedt om beleidsdoelen te verwezenlijken. Overigens, voordat je gaat 'instrumenteren' zal je eerst moeten bepalen wat het probleem is en wat je wilt gaan oplossen.

Wat is dan 'het probleem'? Het probleem is dat technologie nooit waardevrij is en altijd een functie heeft in economische en maatschappelijke machtsverhoudingen. Als we ons inderdaad, zoals uit zeer verschillende hoeken wordt betoogd, in een overgangsfase naar een mondiale 'informationele productiewijze' (Castells) bevinden dan leert de geschiedenis dat overgangsfases vaak met pijn en moeite - barensweeën - gepaard gaan.

Op de eerste plaats is dus een analyse, zo mogelijk uitmondend in een theorie, van de (ruimtelijke) effecten van deze overgangsfase noodzakelijk. Het beste mij bekende voorbeeld van zo'n benadering geeft Saskia Sassen. In het kort komt haar analyse erop neer dat de mondiale netwerkeconomie niet zal leiden tot een diffuse gedecentraliseerde wereld van thuiswerkers als in een soort postmoderne versie van de 'cottage industry', maar dat in tegendeel grote wereldomspannende maar centraal aangestuurde concerns of samenwerkingsverbanden ontstaan. In de kernstaten, of liever steden of regio's, leidt dit tot een enorme concentratie van de 'commandofuncties' van deze concerns en de daarvoor benodigde professionele dienstverlening. Productie en logistiek daarentegen verdwijnt grotendeels naar meer perifere gebieden, in bijvoorbeeld de Derde Wereld. Wat ontstaat zijn - in Castells' woorden - 'Informational Cities', die zowel 'Global' (knooppunten en commandocentra in de mondiale economie), als 'Dual' zijn. Het duale karakter wijst naar de opkomst van de (formele en informele) diensteneconomie, die een enorme en blijvende aantrekkingskracht op migranten zal uitoefenen.

Sassen schetst ook de effecten die dit heeft voor de relatie tussen centrum en periferie. In de Derde Wereld, ook op aandringen van IMF en Wereld Bank, verdwijnt werkgelegenheid ten bate van de eigen economie om plaats te maken voor exportgerichte economie. Het saldo is zowel voor de werkgelegenheid als voor de sociale infrastructuur in die landen nadelig, zo niet desastreus, waardoor de drempel om te migreren lager wordt.

Zie hier een mogelijk beeld van de toekomstige 'netwerkstad': een 'booming' city bevolkt door hypermobiele 'netwerkers', die een huisje in het groen bewonen met een Filippijnse au pair op zolder en een Guatemalteekse tuinman in het tuinhuis. Historische centra fungeren als 'fun areas' en zijn omringd door stadswijken vol verse migranten en 'white trash', terwijl de middengroepen zich verschansen in Vinex-suburbia. Beetje somber, Minderhout? Ik kan mij verschuilen achter Sassen, maar ook de Vijfde nota geeft genoeg informatie die er op wijst dat deze ontwikkeling gaande is.

Ik ben er zelf dan ook vooralsnog van overtuigd dat de 'logica van de netwerken' deze kant op tendeert. Zie: toenemende denivellering, containers vol desperate migranten, 'urban sprawl' en noem maar op. Maar niets is onafwendbaar. De golven van de mondiale informatie-economie zullen getemperd worden door de golfbrekers van de samenleving. De vraag is of die golfbrekers sterk genoeg (te maken) zijn.

En dan kom ik al judoënd met dit lastige onderwerp toch weer op 'identiteit', of - zoals Arie van der Zwan het formuleert in zijn pleidooi voor een 'verlicht nationalisme' - 'de diepgewortelde "psychische component van identiteit en belonging", die de mens verbindt met zijn geboortestreek en zijn "natie"'. Glibberig terrein inderdaad, want waar houdt verlicht nationalisme op verlicht te zijn? Ernest Renan merkte eens op dat een natie bestaat uit een groep mensen die hun gezamenlijke geschiedenis verkeerd begrepen hebben. Elders zie je rechtse (Haider) en linkse (Bové) als nationalistisch te duiden reacties op alles wat als 'mondialisering' is aan te merken. In Nederland beperkt deze reactie zich vooralsnog tot minuscule linkse en rechtse splinters.

Maar wat houdt een groep mensen bij elkaar die geen gezamenlijke geschiedenis hebben? Wat is de 'betekenis' van historische plaatsen als ze bewoond worden door gefortuneerde passanten, of zijn ingericht als 'fun area'? En wat kan je daaraan doen met ruimtelijke ordening? Door de Vijfde nota heen staan tal van aanzetten - van Belvedère-gebieden tot de groenblauwe netwerken - die er toe bij kunnen dragen dat Nederland een 'place' blijft en niet louter een 'space'. Alles staat er wel in, maar de overtuiging en een overtuigende aanpak lijken nog wat te ontbreken.

Wat nog tamelijk impliciet is in de Vijfde nota, is 'hoe het omgaan met water, het intensieve agrarische gebruik en de verstedelijking in de loop der tijd de huidige verscheidenheid hebben gevormd. Ook de betekenis die aan gebieden wordt gegeven - de identiteit - komt tot stand in een maatschappelijke context: cultuur, economie, instituties en macht zijn bepalend. Tegen die achtergrond moet het besef groeien van de culturele inbedding van het begrip identiteit; tegemoet worden gekomen aan de - mede in economische opzicht relevante - behoefte aan een sterke identiteit van plaatsen en regio’s; het complex van machtsfactoren en instituties zodanig worden beïnvloed dat uniformering en identiteitsverlies worden voorkomen.'

Maar dat komt misschien nog in een ambitieuze politieke vertaling van de nota door een gerevitaliseerde PvdA: ruimtelijke ordening als verlicht nationaal project. Een nieuw architectonisch raamwerk voor Nederland, dat de uitgangspunten formuleert op basis waarvan Paul Frissen zijn huisje mag bouwen.

Of zoals David Harvey het in de discussie na zijn Megacities Lecture 'Spaces of hope' zei: 'This utopianism challenges the forces of capitalism. There is a choice to be made: adapt our cities to capitalism, or adapt them to human needs. With that we must also meet the problems of scale. E.g. the problem of global warming has its consequences at the scale of the nation, the city and the neighborhood. Scale has its emotional notion too: to which community do I belong? The city? The world? We must be prepared to look at different scales at the same time. One thing is for sure: utopianism is no longer a matter of small communities.'

Ben ik nu niet ver buiten de mat geraakt? Wat heeft dit nog met ICT te maken? Ik denk dat ICT zich uitermate goed laat aanpassen aan menselijke behoeften en als we besluiten mens en burger te zijn en niet alleen consument en 'thrill seeker', dan kan ICT ons daarbij ten dienste staan op alle door Harvey genoemde schaalniveaus.

En die virtuele dimensie? Ik denk dat de Vijfde nota een hoge virtualiteit - in de zin van potentieel vermogen - heeft. Ik moet het er alleen nog uit zien komen, maar de merites van de 'contouren', de aanpak van de mobiliteit, de bestuurbaarheid van de Deltametropool, et cetera wordt al door Willem Salet in dit nummer in de houdgreep genomen.

Literatuur:

Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening 2000/2020.

Dirk Frieling, 'De herinrichting van Nederland', Binnenlands Bestuur 49, 8-12-2000.

Marcel Bullinga, Een Ministerie van ruimte & Tijd. Naar een duurzame netwerksamenleving, VROM DIO, september 1999

Frank D'hont, 'www.eur.nl: een site met perspectieven', Ruimtelijke Verkenningen 1999, VROM RPD '99, zie ook www.transformaties.org/ro/dhondt.htm .

NEI, Ruimte voor kennis. De toekomstige ruimtelijke gevolgen van de Nederlandse kenniseconomie, Den Haag, maart 2000.

RLG99/2: 'made in Holland', advies over landelijke gebieden, verscheidenheid en identiteit

Willem Minderhout, 'De Wereldwijde Weemoed van Manuel Castells', Socialisme & Democratie, jrg 57, nr. 6, 2000.

Peter van den Besselaar & Dennis Beckers, Demographics and Sociographics of the Digital City,

Willem Minderhout, 'The return of the city', S&D 5, jaargang 57, 2000. Zie ook

Manuel Castells, European cities, the information society, and the global economy, Amsterdam 1992.

Arie van der Zwan, 'Verlicht nationalisme als werkelijke uitdaging van Paars', Socialisme & Democratie 1, jaargang 54, 1997.

E.J. Hobsbawm, Natie en nationalisme sedert 1870, Jan Mets Amsterdam 1994, p 23.

RLG99/2: 'made in Holland', advies over landelijke gebieden, verscheidenheid en identiteit

David Harvey, Possible Urban Worlds

Geen opmerkingen:

Een reactie posten