Ruimtelijke Ordening als nationaal project. Transformaties, 08-10-2004
'… it was fortunate that men were contended with the places of their habitations, for now, since Paradise is lost, it seems to be most convenient for the world that every nation should believe they have it at home…'
Met dit citaat van Edward Stilligfleet uit 1685 illustreert Arie van der Zwan de diepgewortelde 'psychische component van identiteit en 'belonging' ', die de mens verbindt met zijn geboortestreek en zijn 'natie'. Van der Zwan gebruikt dit in zijn pleidooi voor een 'verlicht nationalisme', gebaseerd op de 'natie als een gemeenschappelijk project', een schild tegen de stormen van een ongebreidelde mondiale economie.
Een pleidooi voor een herwaardering van de natiestaat lijkt in een tijd van Europese eenwording en mondialisering op een kansloos tegen de stroom in zwemmen. Er is echter alle reden toe om de draad van zijn verhaal op te pakken en verder uit te werken. Mondialisering en Europese eenwording geven grond aan gevoelens van ontheemding en vervreemding, die her en der etnocentrisme en nationalisme tot gevolg hebben.
Castells wijst op het dilemma dat staten die in de internationale arena succesvol zijn het contact met hun bevolking dreigen te verliezen en vise versa. Van Kersbergen constateert dat de Europese eenwording door het nationale electoraat gesteund wordt zolang het nettoresultaat voor de eigen samenleving merkbaar positief is, is dat niet geval dan verliezen beide 'bestuurslagen' aan gezag. Zo zijn er ongetwijfeld meer voorbeelden te noemen van latente of manifeste (wegblijven bij verkiezingen) afname van de legitimiteit van de natiestaat ten gevolge van 'de verplaatsing van de politiek' naar transnationale instituties.
In een later essay hekelde Van der Zwan in een soort vervolg op zijn pleidooi voor 'verlicht nationalisme' het groeiende succes waarmee 'megacorporaties' de rol van de natiestaat als bron van 'legitimerende identiteit' overnemen. Het 'verzorgingsbedrijf' neemt de rol van de 'verzorgingsstaat' over als bron van zekerheid en identiteit.
Van der Zwan vindt dit een bedenkelijke en waarschijnlijk niet bestendige rolwisseling. Bedrijven moeten winst maken, de natiestaat is er voor de identiteit.
Hij blijft nogal vaag over de instrumenten om een revitalisatie van de natiestaat met behulp van een 'nationaal project' vorm te geven, waardoor hij eigenlijk niet verder komt dan een 'moreel appèl'. Na 'Seattle' en met de Franse MacDonald-oorlog in het achterhoofd - wel een zeer actueel appèl'.
In dit stuk wil ik betogen dat er een overheidsinstrument is dat - het door Van der Zwan gebruikte citaat van Stilligfleet indachtig - bij uitstek geschikt is voor een dergelijk 'verlicht nationaal project': de ruimtelijke ordening. De mondialiserende krachten, die Van der Zwan in goede banen wil leiden, vertalen zich - zeer manifest - in ruimtelijke claims. Stad en platte land maken grote functieveranderingen door.
Juist op dat terrein blijkt een aantal denkbeelden door te breken die tegemoet komen aan Van der Zwan's pleidooi voor een gemeenschappelijk nationaal project. Je kunt vrijwel geen nota over ruimtelijke ordening meer vinden waarin het begrip 'identiteit' geen belangrijke rol speelt.
Landschap en identiteit
In een - zeker voor een adviesnota - uitermate leesbaar en lezenswaardig verhaal breekt de Raad voor het Landelijk Gebied een lans voor een herwaardering van culturele identiteit bij het landschapsbeheer. In 'made in Holland, advies over landelijke gebieden, verscheidenheid en identiteit' worden in vogelvlucht de economische- en cultuurhistorische wortels van de Nederlandse landschapstypen blootgelegd, geïllustreerd met persoonlijke verhalen van de leden van de Raad over 'hun' landschap. De Nederlandse landschappen vertellen verhalen over vele eeuwen van wisselwerking tussen mens en natuur, die heeft geleid tot unieke landschappen die een belangrijke bron van 'identiteit' zouden vormen.
Deze eeuw - door de modernistische hoogmoed, die natuur en geschiedenis als 'beperkende factoren' terzijde dacht te kunnen schuiven ten faveure van 'de televisiekwis en wonen in betonnen dozen'.- is hier, op op nostalgie en behoud gerichte heemschutterij en natuurbehoud na, onverschillig mee omgesprongen, zodat veel wat een landschap een thuis maakt verloren is gegaan.
De Raad dringt er op aan om, naast behoud tout court van 'monumenten' (of 'dragers' in de terminologie van de Raad), het kenmerkende van al deze landschapstypen te herkennen, te erkennen en bij planvorming als algemeen ontwerpuitgangspunt te hanteren: 'behoud in ontwikkeling'.
Om het herkennen mogelijk te maken wordt een letterlijk 'in kaart brengen' van de regionale verschillen bepleit. Deze 'wetenschappelijke kaart' zou normerend en stimulerend moeten zijn voor de verdere landschapsinrichting.
Als landschap een bron van identiteit is, dan is 'stadschap' dat ook. De Raad voor het Landelijk Gebied, die zich tot haar domein ‘het platte land’ beperkt, wijst hier zelf ook op. De korte afstand tussen de (middelgrote en kleine) steden onderling en tussen stad en platteland worden juist als kenmerkend voor de Nederlandse ruimtelijke structuur gezien. Een kenmerk dat behouden zou moeten blijven..
De overheid heeft - hiertoe gestimuleerd door de Europese Unie - het 'ruimte als bron van identiteit-discours' inmiddels overgenomen. In de, onder verantwoordelijkheid van OC&W, uitgebrachte nota 'Belvedere' worden tal van maatregelen voorgesteld om de relatie cultuur historie en ruimtelijke inrichting te versterken. Het rijk wil vooral 'voorwaardenscheppend' zijn en doet een beroep op private partijen om aan te haken. Een 'nationaal project' lijkt in wording.
Randstad of 'Edge City'?
Het is niet verwonderlijk - het zit in de lucht - dat in veel RO-plannen voor de steden het 'identiteitsdiscours' de kop op steekt. Exemplarisch is de discussie over de toekomst van de Randstad.
'Randstad' letterlijk vertaald is in het Engels 'Edge City'. Edge City is in de VS de gebuikelijke term voor een boomtown voor nieuwe economische bedrijvigheid. Joel Garreau definieert het verschijnsel Edge City als volgt: "any place that: a) Has five million square feet of leasable office space - the workplace of the Information Age … b)Has 600,000 square feet or more of leasable retail space … c) Has more jobs than bedrooms … d)Is perceived by the population as one place … e) Was nothing like 'city' as recently as thirty years ago." Voila: Hoofddorp.
Wat is er mis met Hoofddorp? Niets, behalve dat Hoofddorp overal had kunnen ontstaan en ook morgen naar om het even welke plek op de aardbol verplaatst zou kunnen worden. Als Nederland de informationele maatschappij wil vormgeven als één groot Hoofddorp is het antwoord op het agrarisch functieverlies van het platte land snel gevonden: draineren, egaliseren en bouwen.
Er lijkt consensus over te bestaan dat Nederland deze weg slechts op straffe van ernstig 'identiteitsverlies', of - in Castells' termen - een 'loss of sense of Self' - kan betreden. De Hoofddorpse variant (op zich een mooie Nederlandse term voor 'Brainport in the Global Village') is waarschijnlijk ook niet de 'meest marktconforme optie'. De structurele veranderingen in de economie vertalen zich ondermeer in een herwaardering - onder bepaalde voorwaarden - van de 'traditionele' stad als vestigingsplaats voor hoogwaardige bedrijvigheid enerzijds en het ontstaan van min of meer informele economische sectoren anderzijds, die een blijvende aantrekkingskracht op migranten zal uitoefenen.
Castells definieert de The Informational City als zowel ‘global’, als ‘dual’. Net als de industriële samenleving een industriestad voortbracht, brengt de informationele samenleving een informationele stad voort. Deze stad is ‘global’ omdat hier de commandofuncties van de mondiale economie gevestigd zijn. Dit stelt hoge eisen aan de verbindingen – van glasvezel tot vliegveld – en heeft grote invloed op consumptiepatronen, ‘life style’ en de symboliek van de stad. Tegelijkertijd is de informationele stad ‘dual’ omdat de informationele economie structureel naar een tweedeling tendeert, doordat ongeschoold werk en ‘traditionele’ bedrijfstakken ondergewaardeerd worden. Castells ontwaart hier een groeiende etnische component langs twee scheidslijnen: relatief jonge en laagopgeleide migranten en relatief oude en hoogopgeleide autochtonen die dicht langs elkaar heen leven in arme en rijke wijken. Een bron van groeiende spanning.
Randstad of Deltametropool?
De ontwikkeling van de grote steden in de Randstad lijkt de analyse van Castells (en onderzoekers als Saskia Sassen) te bevestigen. Een enorme economische dynamiek - in met name Amsterdam, dat zich tot een belangrijk 'knooppunt' in de mondiale economie ontwikkelt - gepaard aan wat 'de grote steden problematiek' pleegt te worden genoemd. In dit krachtenveld worstelen stedelijke autoriteiten die hun uiterste best doen 'sterk en sociaal' met elkaar te verbinden.
"Voor Nederland wil dit in concreto zeggen dat onze economische toestand in sterke mate afhangt van onze grote steden, waarbij (…) het zowel gaat om de afzonderlijke stedelijke gebieden als om het Randstad-gebied als geheel."
Deze laatste zin komt uit het rapport Grote Steden, Grote Kansen van de 'Commissie Montijn' uit 1989. Op de plaats van de puntjes stond ", op Europese schaal gezien,". Daar zou nu ", in mondiaal perspectief, " van kunnen worden gemaakt, maar verder heeft het rapport weinig van zijn actualiteit verloren.
In de geest van 'Montijn' biedt het Deltametropool-initiatief, dat door de grote steden is ontwikkeld, een aardige perspectiefwisseling. De Deltametropool presenteert de Randstad niet - zoals te doen gebruikelijk - als een overbevolkte regio, maar als een dunbevolkte archipel van kernen - grofweg het kwadrant tussen Almere, Dordrecht, Rotterdam en Velzen - die samen een samenhangende 'metropool' op Europese schaal vormt, of zou kunnen vormen.
De wethouders van de vier grote steden van de Deltametropool sluiten bij hun pleidooi naadloos aan op het 'identiteits-discours'.
Peter Noordanus (voormlig wethouder RO van Den Haag, momenteel voorzitter van de VROM-raad) heeft het streven van de Deltametropool in vier punten samengevat:
De ideeën over de Deltametropool zijn opmerkelijk congruent met de ideeën die in 'made in Holland' worden geopperd: behoud in ontwikkeling, schuitje varend door het polderlandschap gaan we de toekomst tegemoet. In het boekje waarin 'De Verklaring' van de wethouders van de vier grote steden staat afgedrukt is zelfs al een begin gemaakt met de door de RLG bepleitte 'wetenschappelijke kaart'. De waterlopen in de Delta worden, samen met het verbindingennetwerk, als structurerend gegeven gezien waarbinnen cultuurlandschappen en stedelijke diversiteit herontdekt, gekoesterd en versterkt moeten worden.
- verstevig de stedelijke centra. Niet alleen die in de vier grote steden, ook die in Dordrecht, Leiden, Haarlem, Zaanstad, Hilversum en Amersfoort en ook die van Zoetermeer, Haarlemmermeer en Almere, Kortom: verstevig de historisch gegroeide meerkernige structuur;
- verbind die stedelijke centra onderling veel beter dan nu het geval is. Om te beginnen de centra die in de Europese competitie moeten meespelen: Het Utrecht City Project, Amsterdam-Zuidas, Schiphol, Hoog Hage en Rotterdam. Centraal worden de vijf 'stadshavens' van de deltametropool;
- verstevig de bijzondere kwaliteiten van het Hollandse landschap. Dat betekent voorwaarden scheppen voor duurzaam landbouwkundig gebruik als economische drager daarvan. Het betekent ook duurzaam handhaven van dit waterrijke cultuurlandschap als internationaal paradijs van weidevogels en watervogels, als ornithologische HUB;
- verbind die landschappen onderling veel beter dan nu het geval is. Om te beginnen via de wegen die internationaal onze identiteit bepalen: de waterwegen. Zeilen, motorbootvaren, roeien, zwemmen, schaatsrijden, kortom, verstevig die historisch verankerde cultuur van vrijetijdsbesteding.
Het Deltametropolitane gedachtegoed lijkt in de lange weg naar de Vijfde Nota RO gemeengoed te zijn geworden. De vraag blijft echter of de Deltametropool als strategisch concept minder vaag is dan de andere concepten waar 's Rijks zegen op rust, als 'Stedenland plus' en 'polycentrische netwerksteden' en of het tot een 'nationaal project' weet te inspireren.
Zin en onzin van de Deltametropool
Belangrijke vooronderstelling achter de Deltametropool is dat door interstedelijke concurrentie geen enkele stad op eigen kracht vanuit de krabbenmand tot een 'Europese toppositie' kan opklimmen, maar dat dit door samenwerking wel kan voor de Randstad als geheel. De diverse Randstadkernen zouden dus complementair zijn, of kunnen zijn.
Het is met name deze vooronderstelling die door Van Aalst en Van Weesep in een voorstudie voor de Vijfde Nota RO aan een kritisch onderzoek wordt onderworpen.
Na lezing van hun boeiende relaas blijft de argeloze lezer achter met het idee dat het kan vriezen en kan dooien, maar dat het gehanteerde strategisch concept daar hooguit per ongeluk invloed op heeft. Niet alleen de metropolitane pretenties van de Randstad, maar ook het bestaan van de Randstad als samenhangende eenheid zelf blijkt met redenen betwist te kunnen worden, om over een 'Randstad-identiteit' nog maar te zwijgen.
Zin en onzin van steden als bron van 'identiteit'
In de woorden van Manuel Castells: "European cities, because they are cities and not just locales, could manage the articulation between the space of flows and the space of places, between function and experience, between power and culture, thus recreating the the city of the future by building on the foundations of the past." De historisch gegroeide identiteit van steden als schild tegen de vervreemding.
Maar hoe kan je een begrip als 'identiteit' hanteren zonder in een verkrampt conservatisme te vervallen? Hoe verenig je een begrip als 'nationale' - locatiegebonden - identiteit met een samenleving die meerdere culturen herbergt?
Is het streven naar - willekeurige voorbeelden - de terugkeer van 'oernatuur' in ons land of de vestiging van een Chinees Themapark - strijdig met 'identiteit', of juist kenmerkend voor het postmoderne 'levensgevoel' aan het begin van de 21-ste eeuw?
Misschien krijgt Hoofddorp over vijftig jaar wel de status van beschermd stadsgezicht.
EROP, of eronder?
Een vruchtbare benadering lijkt de - mede in het kader van het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) ontwikkelde - lagen benadering in de Ruimtelijke Ordening. Geïnspireerd door Fernand Braudel en Manuel Castells tracht men verschillende dimensies te onderkennen waarop een te onderscheiden tijd-ruimteperspectief van toepassing is.
De laag van de ondergrond is de laag van de 'longue durée', waar fysisch geografische en ecologische duurzaamheid van belang zijn. In Nederland speelt hier vooral de waterhuishouding een rol. Deze laag bepaalt het 'toneel' van de ruimtelijke ordening. Menselijk ingrijpen dient dit 'toneel' zoveel mogelijk te respecteren en intact te laten
De laag van de 'netwerken', de diverse verbindingswegen, die met middelmatige snelheid verandert. In deze laag is de doelmatigheid en de economie dominant.
De occupatielaag, tot slot, is de laag van de snelle veranderingen, waar 'de strijd om de ruimte' zich afspeelt. In deze laag wordt bepaalt wat sociaal rechtvaardig is.
Vervolgens zou er nog een laag 'culturele identiteit' aan deze spekkoek kunnen worden toegevoegd. De vraag of die laag erop of eronder moet is echter niet te beantwoorden. Culturele identiteit wordt daarom als een 'dimensie' gezien die al deze lagen verbindt en doordesemt.
Ondertussen in Den Haag e.o.: 'identiteit in actie'.
Het vraagstuk van de gelaagdheid van de ruimte blijft - net als de complementariteit van de kernen van de Deltametropool - nogal hypothetisch zolang - bijvoorbeeld - de strijd van de stad Den Haag met de 'identiteit' van de randgemeenten in een loopgravenoorlog verzand lijkt te zijn. Het is te simpel dit af te doen als de angst van kleinburgers voor twee tientjes OZB extra, of voor 'bruinen' in de wijk. Waarschijnlijk is er eerder sprake van hetzelfde mechanisme dat er voor zorgt dat de Politieke Partij Scheveningen - alleen op grond van de naam - een hoog percentage Scheveningse kiezers weet te trekken: behoefte aan een overzichtelijke gemeenschap, 'identiteit'. Ondertussen verandert - het economisch vrij goed presterende - Den Haag pijlsnel in een 'dual city': de huizenprijzen in de betere wijken stijgen tot astronomische hoogte, de 'kansarmen' hebben geen perspectief op woonruimte buiten de Haagse volksbuurten en de middenklasse verhuist naar de VINEX-locaties, die zich grotendeels op grondgebied van de randgemeenten bevinden .
De technocratische argumenten van de Haagse bestuurderen vermogen - hoe juist ze ook mogen zijn - geen enkele indruk te maken in de randgemeenten en de eigen bevolking zal het een zorg zijn.
Van Aalst en Van Weesep geven wellicht - onbewust - het recept om uit deze patstelling te komen. Tussen alle slagen die zij om de arm nemen staat een onomwonden uitspraak: "Lokale concurrentie tussen groepen is een verouderd en gevaarlijk model in een tijd waarin het vooral nodig is gezamenlijk het hoofd te bieden aan krachten van buiten. Daartoe moeten nieuwe lokale coalities worden ontwikkeld op basis van gemeenschappelijke belangen. Alleen op een dergelijke basis kan de stad daadkrachtig zijn." Kortom: die strategie is goed, die een grote mate van enthousiasme onder de diverse 'stakeholders' teweeg kan brengen.
Een ideologisch vraagstuk dus, oftewel Ruimtelijke Ordening als een gemeenschappelijk nationaal (of regionaal) project a la Van der Zwan.
RO, Identiteit en Bestuurlijke Vernieuwing
Er ligt een directe verbinding tussen Ruimtelijke Ordening, identiteit en Bestuurlijke Vernieuwing. Want waarom gaat het, bijvoorbeeld, in Haaglanden mis? Omdat er sprake is van twee 'discoursen' die met elkaar botsen, of - erger nog - elkaar zelfs niet raken.
Het Haagse 'technocratische' discours is gebaseerd op ruimtelijk economische doelstellingen, infrastructuur, volkshuisvesting en de werking van het gemeentefonds. Het 'discours' in de randgemeenten is - althans bij de bevolking - gebaseerd op gemeenschap, geborgenheid, identiteit, 'het tuinpad van mijn vader'. Een patstelling. Deze patstelling wordt niet doorbroken door de nu voorgestelde grenscorrecties. Den Haag krijgt iets meer speelruimte, maar de randgemeenten zijn diep de loopgraven ingejaagd.
Den Haag verdedigt zijn doelstellingen op grond van het 'regionaal belang', maar het is niet verbazend dat de randgemeenten de vos de passie horen preken. Dit democratisch dilemma is al zo oud als de Attisch-Delische bond: een stad kan - behalve in tijd van crisis - niet optreden als hoeder van de regio. Hier zou sprake moeten zijn van een 'verplaatsing van de politiek' in de richting van een - democratisch gecontroleerde - regionale bestuurslaag, die de historisch gegroeide gemeenten wel bepaalde bevoegdheden ontneemt, maar verder als gemeenschap in tact laat. (Ook centrumgemeenten hebben zo hun identiteiten, zie het Rotterdamse referendum.)
Zowel voor de bestuurlijke als de ruimtelijke ordening kunnen locatiegebonden 'identiteiten' de bouwstenen vormen voor een vernieuwing van de democratische architectuur. Een architectuur die de burgers aanspreekt op hun identiteit als bewoners van respectievelijk een stad, dorp of streek, een regio en een natiestaat (als onderdeel van een Europees verband) en deze identiteiten op zijn beurt faciliteert en stimuleert.
Om ruimtelijke ordening als nationaal project te kunnen vormgeven is de gedachte van minister Pronk om infrastructuur ondergeschikt aan RO te maken - al dan niet in één Ministerie (van Ruimte en Tijd?) - een goed uitgangspunt. Een beter uitgangspunt, dunkt me, dan de huidige door Verkeer & Waterstaat gelanceerde gedachte om de mobiliteit als onafhankelijke variabele bepalend te laten zijn voor de ruimtelijke ordening.
RO als nationaal project kan pas slagen als het bescherming biedt en ruimte geeft aan historisch gegroeide, levende en constant veranderende lokale identiteiten, een brug weet te slaan tussen duurzaamheid en dynamiek.
Vorm volgt functie, volgt vorm, volgt functie …
Ruimtelijke ordening als 'nationaal project' zou naadloos in de heden ten dage te ontdekken conservatieve opwelling in Nederland kunnen passen. Mijns inziens zou een dergelijk 'discours' in een conservatieve toonzetting echter alleen maar kunnen leiden tot verkramping en parochialisme. De klok kan niet teruggezet worden.
Wat dat betreft meen ik een parallel te herkennen in de problematische verhouding tussen progressieven en moderniteit en progressieven en postmoderniteit.
Exemplarisch voor het eerste is uiteraard Friedrich Engels' beschrijving van het Engelse landleven voor de industriële revolutie, toen de arbeiders "vegeteerden in een behaaglijk bestaan en een rechtschapen, rustig, godzalig en eerbaar leven leidden." Ongeveer de positie van de arbeiders met 'lifetime employment' inde verzorgingsstaat, zoals die thans bezongen wordt.
Nog sterker voor het onderhavige onderwerp komt die gespannen relatie tot uiting in het modernisme in de (bouw)kunst in grofweg de periode 1920 - 1960. Abstraheren en uiteindelijk overwinnen van de natuur (Mondriaan), bouwen is organiseren (constructivisten), vorm volgt functie (CIAM).
Natuur was iets dat overwonnen en beheerst moest worden. Tradities waren verhullingen van de werkelijkheid. In retrospectief kun je vaststellen dat dit functionalisme zelf weer een vormvereiste werd - dat bovendien uitstekend spoorde met massaproductie - en dat iets minder progressieve en 'ambachtelijkere' scholen als de 'Amsterdamse' woonmilieus hebben gecreëerd, die nog immer zeer leefbaar zijn. Het late succes van het modernisme en de opkomst van het 'kaboutergevoel' in de jaren zestig heeft bovendien waarschijnlijk onherstelbare schade aan de binnensteden voorkomen.
Vorm is functie
In dit postmoderne tijdvak heeft de discussie over 'vorm versus functie' alle kracht verloren. Vorm is functie, cultuur is handel en vise versa. Anything goes. Er valt geen werkelijkheid meer te ontmaskeren, er worden dromen gecreëerd. De ene droom is echter de andere niet. In plaats van te stellen dat deze tijd het definitieve einde van de ideologie inluidt, zou je ook kunnen stellen dat deze tijd hyperideologisch is. Wiens droom bepaalt de werkelijkheid?
In deze plastische - of in Wallerstein's woorden 'transformationele' - tijd dient een gevecht om de werkelijkheid - of een nieuw paradigma - gevoerd te worden. In ons geval is de opgave om Nederland en de Nederlander opnieuw uit te vinden, of te begraven, danwel onder te laten lopen.
De 'lagenbenadering' - die als analytisch instrument door de Vijfde Nota RO is overgenomen, maar niet geoperationaliseerd wordt - kan een bruikbaar instrument zijn om Nederland opnieuw 'uit te vinden'. Een instrument dat recht kan doen aan de Heimat en heimwee gevoelens van Arie van der Zwan en de Raad voor het landelijk gebied, zoals verwoord in 'made in Holland', maar tegelijkertijd genoeg ruimte biedt aan ontwikkeling.
Een ontwikkeling die ik zou willen kenschetsen als 'dynamische duurzaamheid', of 'transmodernisme'. Een wereld die nog in kaart gebracht moet worden.
woensdag 23 maart 2011
"Het tuinpad van mijn vader" in een mondialiserende wereld.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten