Antwoord
FZ/GS/Alg
W.A. Minderhout (PvdA)
(d.d. 21 april 2015)
Nummer
3033
Onderwerp
Leidsenhage
Aan de leden van Provinciale Staten,
Toelichting vragensteller
De gemeente Leidschendam Voorburg is van plan het winkelcentrum Leidschenhage
op te knappen. Onderdeel van de plannen is een aanzienlijke uitbreiding van het netto
vloeroppervlak.
De Leidse wethouder Robert Strijk (D66) verwoordt de zorgen van de omgeving over
deze ontwikkeling als volgt: “Het vernieuwde Leidsenhage wordt een concurrent voor
omliggende dorpskernen die mogelijk hun omzet met tientallen procenten zullen zien
dalen. Onze regio heeft al een overschot aan detailhandel.” De provincie wijst erop dat
Leidsenhage zich moet richten op een hoogwaardig, uniek en bovenregionaal
detailhandelsegment. Dit moet de gemeente wel borgen in het bestemmingsplan.
Bron: Telegraaf 17-4, zie bijlage.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit staat: “De gezamenlijke inspanning van de provincie
en andere partijen is gericht op het terugbrengen van het winkelvloeroppervlak en de
planvoorraad op die plaatsen waar ruimtelijk gezien de minste vraag is. Toevoeging
van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande
provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn.”
In de Nota Detailhandel staat het als volgt verwoord: “Deze aanpak (nieuwe aanpak
om de winkelvastgoedmarkt te versterken) is niet meer gericht op groei, maar op
vernieuwing en aanpassing. Partijen moeten gezamenlijk het winkelvloeroppervlak en
de zachte planvoorraad in omvang terugbrengen.”
1. Bent u met ons van mening dat de economische wenselijkheid en ruimtelijke
inpasbaarheid van de huidige ontwikkelingsplannen van Leidsenhage zo spoedig
mogelijk getoetst moeten worden aan de criteria uit de Visie Ruimte en Mobiliteit? Zo
ja, wanneer kunt u deze toetsing aan PS presenteren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja, tijdens de tervisie legging van het ontwerpbestemmingsplan Leidsenhage is door
ons college een zienswijze ingediend. Bij de beoordeling is het plan getoetst aan de
criteria uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening
ruimte 2014.
De ingediende zienswijze met begeleidend schrijven is u al op 22 april 2015 door
gedeputeerde Veldhuijzen toegezonden. Voor de volledigheid is de zienswijze
nogmaals als bijlage bijgevoegd.
Den Haag, 12 mei 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i., voorzitter,
drs. J.H. de Baas drs. J. Smit
Onderwerp
Zienswijze ex artikel 3.8 Wro inzake
ontwerpbestemmingsplan Leidsenhage
Geachte raad,
lnleiding
lngevolge artikel 3.8, lid 1, onder b van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) ontvingen wij op
12 februari 201 5 het bovengenoemde ontwerpbestemmingsplan.
Wij hebben het ontwerpbestemmingsplan beoordeeld op de vraag hoe het zich verhoudt tot de
provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit
beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Msie Ruimte en Mobiliteit (hierna:VRM), de
Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening) en het Programma ruimte 2014 (hiema:
programma). De VRM, de verordening en programma zijn op 9 juli 2O14 door Provinciale Staten
vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. ln de verordening zijn regels opgenomen
voor de borging en bescherming van provinciale belangen.
ln het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft de directeur van de directie Ruimte en
Mobiliteit bij brief van 5 februari 2015 al aangegeven welke provinciale belangen bij dit
bestemmingsplan aan de orde zijn. Op dat moment was alleen een ruimtelijk kader voor het
winkelcentrum Leidsenhage als bijlage bijgevoegd en nog geen voorontwerpbestemmingsplan.
Algemeen
Wij staan positief tegenover de beoogde sloop van bijna 30.000 m2 lbvo¡ leegstaande
kantoorruimte . De daarmee gepaard gaande reductie van bestaande plancapaciteit levert een
goede bijdrage aan de operationele doelen van het provinciale kantoorbeleid.
Ook de vooziene integrale herontwikkeling en schaalsprong in kwaliteit kunnen op zich op onze
instemming rekenen. De wijze waarop de invulling van het programma in het bestemmingsplan is
vormgegeven is echter zodanig geformuleerd dat wij ons in dit stadium genoodzaakt zien
EhSEI ffi
Verzonden op 25-03-241 5 PZH-201 5-51 1028266 dd. 25-03-201 5
Ons kenmerk
e'i'jr'j HonaNo
een zienswijze in te dienen
Zienswijze
Onze zienswijze heeft betrekking op het onderdeel detailhandel
Uitgangspunten provinciaal beleid
Volgens het programma biedt Haaglanden op regionale schaal nog ontwikkelingsmogelijkheden
voor detailhandel. ln Holland Rrjnland is een overaanbod aan detailhandelsvoorzieningen. ln het
programma is Leidsenhage één van de te ontwikkelen centra. ln deze centra wordt gestreefd
naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwalleit (winkelbestand en
openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder de voorwaarde van
toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van
uitbreiding van het winkelareaal. Uitbreiding is mogelijk als de behoefte is onderbouwd en
gemotiveerd en als is aangetoond dat het wooft en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast
en geen onaanvaardbare leegstand in de omgeving ontstaat. Bovendien moet de ontwikkeling
regionaal zijn afgestemd.
Beoordeling
Mogelijkheden op grond van de planregels in relatie tot de beoogde invulling.
Het beoogde programma omvat 25.000 m' bvo detailhandel. W'lj constateren allereerst dat in de
planregels van het bestemmingsplan (artikel 10.3.1 'Winkelcentrum') detailhandel mogelijk wordt
gemaakt tot maximaal 100.500 m' bvo. Op grond van de in artikel 10.4.1 . opgenomen
añruijkingsbevoegdheid kan nog uitbreiding plaatsvinden tot maximaal 105.525 m2 bvo. Onder
detailhandel zoals op grond van die artikelen mogelijk wadt gemaakt vallen mede een aantal
functies die - ook volgens de in artikel 1.48 van de regels opgenomen begripsbepaling- niet tot
detailhandel te rekenen zijn ( horeca, kantoorruimte, dienstverlening etc.).
Aangezien voor die functies echter geen afzonderlijk aanlal m2 is opgenomen kan op grond van
de regels ook een volledige invulling met detailhandel tot 100.500 nf bvo resp. 105.525 m2 bvo
plaatsvinden. Daarmee zou sprake zijn van een uitbreiding van ruim 43.000 m' bvo ten opzichte
van het nu aanwezige detailhandelsaanbod van 62.100 m'bvo.
Daarnaast is geen onderscheid gemaakt tussen detailhandel in dagelijkse goederen en in nieF
dagelijkse goederen.
Het DPO gaat blijkens de toelichting uit van een uitbreidingsmogelijkheid in de niet-dagelijkse
sector van ca. 21.000 m2 wvo. Voor detailhandel in dagelijkse goederen is in het dpo berekend
dat er - tot 2025- theoretisch uitbreiding tot 3300 m' wvo kan plaatsvinden.De totale uitbreiding
kan volgens het DPO derhalve 24.3OO mt wvo omvatten, hetgeen overeenkomt met 30.300 m2
bvo. Uit de toelichting van het plan blijkt verder dat slechts een beperkte uitbreiding van het
dagelijks winkelaanbod - alleen ten behoeve van de bestaande aanbieders - wordt beoogd.
Gezien het voorgaande zal artikel 10 zodanig moeten worden aangepast dat de
uitbreidingsmogelijkheden van de functie detailhandel beperkt worden tot hetgeen beoogd en onderbouwd is. Daarbij zal tevens een onderscheid in dagelijkse en niet-dagelijkse goederen
moeten worden aangebracht.
Beoordeling behoefte, ruimtelijke effecten en regionale afstemming.
Niet-dagelijkse goederen
Behoefte
Het DPO geeft aan dat er in de niet-dagelijkse artikelen uitbreidingsruimte is voor ca. 21 .000 ri
wvo unieke en hoogwaardige detailhandel met een bovenregionale aantrekkingskracht en dat
daarmee de behoefte is aangetoond,
De helft van de extra omzet die hiervoor nodig is, is volgens het DPO afkomstig van buiten
Holland Rijnland en Haaglanden en/of afkomstig van verschuiving van consumptieve
bestedingen. De leegstandsgevolgen voor Holland Rijnland en Haaglanden zijn in dat geval
volgens het DPO aanvaardbaar.
Deze uitgangspunten en aannames uit het DPO kunnen gehanteerd worden, indien het unieke en
hoogwaardige karakter van de detailhandel in het plan geborgd wordt.
Die juridische borging dient dan ook- naast eventuele aanvullende privaatrechtelijke afsprakenalsnog
in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Effecten en regionale afstemming
Het DPO veronderstelt, dat gelet op de specifieke invulling, de effecten in ZuidHolland zich
vooral in de regio's Haaglanden en Holland Rijnland zullen voordoen.
Het REO Haaglanden heeft positief geadviseerd over de uitbreiding van Leidsenhage.
Gelet op de effecten die kunnen optreden bij omliggende gemeenten achten wij bestuurlijke
afstemming met die gemeenten noodzakelijk. Om die reden wordt met die betreffende
gemeenten nog bestuurlijk overleg gevoerd.
Dagelijkse goederen
Behoefte en effecten
Zoals hiervoor reeds is aangegeven blijkt uit het dpo dat in deze sector nog uitbreiding tot
maximaal 3300 m2 wvo mogelijk is. Op basis van dat uitgangspunt is in het dpo geconcludeerd
dat noch op lokaal niveau noch op regionaal niveau duurzame ontwridting zal plaatsvinden.
Wij kunnen met die conclusies instemmen , mits- zoals hiervoor al aangegeven - die maximale
uitbreidingsruimte dan ook juridisch in de regels van het plan wordt verankerd.
Zonder die beperking kan immers niet aangetoond worden dat van duurzame ontwrichting geen
sprake zal zijn.
Conclusie
Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:
- De uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan (43.000 m2 bvo) komen ver boven het
in het dpo onderbouwde metrage (25000 m'¡ uit. De regionale behoefte aan een uitbreiding van
43.000 m'bvo is niet onderbouwd.
- lndien het metrage voor dagelijkse artikelen in het plan wordt begrensd en het hoogwaardige en
unieke karakter van de niet-dagelijkse goederen in het bestemmingsplan wordt geborgd, kunnen
de uitgangspunten en aannames uit het DPO gehanteerd blijven. Daarnaast achten wij voor een
integrale añreging ten aanzien van de regionale effecten bestuurlijke afstemming met de
betreffende gemeenten noodzakelijk.
Voor de duidelijkheid merken wij tenslotte op dat wij - indien onverhoopt zou worden afgezien
van een goede juridische borging van de beoogde unieke en hoogwaardige invulling en de
noodzakelijke maximering van het aantal m2 - het plan zullen beoordelen op basis van een
maximale invulling met regulier aanbod. ln dat geval zal moeten worden aangetoond en worden
onderbouwd dat op dat punt sprake is van een regionaal afgestemde behoefte en dat- indien
zo'n behoefte aanwezig zou zijn - de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn
Tenslotte geven de voorschriften ons nog aanleiding tot de volgende opmerkingen :
ln artikel 3.'t.l sub a wordt bepaald dat bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen
bedrijfsgebonden detailhandel is toegestaan, waarbij artikel 3.3 sub b bepaalt dat
detaihandel in de vorm van een supermarkt tot strijdig gebruik wordt gerekend. Het is
onduidelijk hoe die bepalingen zich tot elkaar verhouden, zolang niet aangegeven is wat bij
een motorbrandstoffenverkooppunt wordt verstaan onder "bedrijfsgebonden ". Op grond van
het provinciaal beleid is bij dergelijke verkooppunten enige vorm van detailhandel
toegestaan in de vorm van gemakswinkels met een maximum van 200 m2 bvo. Verzocht
wordt de voorschriften daaraan aan te passen.
Op basis van de aangeboden gegevens constateren wij dat het ontwerpbestemmingsplan op
genoemde onderdelen niet in overeenstemming is met het provinciale beoordelingskader en
daarom verzoeken wij u om het bestemmingsplan bij de vaststelling alsnog opdeze punten aan
te passen. Wij behouden ons het recht voor om de motivering in een later stadium aan te vullen
Wij verzoeken u in uw correspondentie altijd het DO$nummer te vermelden dat wij rechts
bovenaan in deze brief hebben opgenomen.
Hoogachtend
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
voor dezen,
ir. P.J.C.M. Murk
Geen opmerkingen:
Een reactie posten