woensdag 30 september 2015

Uitbreiding Leidsenhage

Antwoord
FZ/GS/Alg
W.A. Minderhout (PvdA)
(d.d. 21 april 2015)
Nummer
3033
Onderwerp
Leidsenhage

Aan de leden van Provinciale Staten,

Toelichting vragensteller
De gemeente Leidschendam Voorburg is van plan het winkelcentrum Leidschenhage
op te knappen. Onderdeel van de plannen is een aanzienlijke uitbreiding van het netto
vloeroppervlak.

De Leidse wethouder Robert Strijk (D66) verwoordt de zorgen van de omgeving over
deze ontwikkeling als volgt: “Het vernieuwde Leidsenhage wordt een concurrent voor
omliggende dorpskernen die mogelijk hun omzet met tientallen procenten zullen zien
dalen. Onze regio heeft al een overschot aan detailhandel.” De provincie wijst erop dat
Leidsenhage zich moet richten op een hoogwaardig, uniek en bovenregionaal
detailhandelsegment. Dit moet de gemeente wel borgen in het bestemmingsplan.
Bron: Telegraaf 17-4, zie bijlage.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit staat: “De gezamenlijke inspanning van de provincie
en andere partijen is gericht op het terugbrengen van het winkelvloeroppervlak en de
planvoorraad op die plaatsen waar ruimtelijk gezien de minste vraag is. Toevoeging
van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande
provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn.”

In de Nota Detailhandel staat het als volgt verwoord: “Deze aanpak (nieuwe aanpak
om de winkelvastgoedmarkt te versterken) is niet meer gericht op groei, maar op
vernieuwing en aanpassing. Partijen moeten gezamenlijk het winkelvloeroppervlak en
de zachte planvoorraad in omvang terugbrengen.”

1. Bent u met ons van mening dat de economische wenselijkheid en ruimtelijke
inpasbaarheid van de huidige ontwikkelingsplannen van Leidsenhage zo spoedig
mogelijk getoetst moeten worden aan de criteria uit de Visie Ruimte en Mobiliteit? Zo
ja, wanneer kunt u deze toetsing aan PS presenteren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja, tijdens de tervisie legging van het ontwerpbestemmingsplan Leidsenhage is door
ons college een zienswijze ingediend. Bij de beoordeling is het plan getoetst aan de
criteria uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening
ruimte 2014.
De ingediende zienswijze met begeleidend schrijven is u al op 22 april 2015 door
gedeputeerde Veldhuijzen toegezonden. Voor de volledigheid is de zienswijze
nogmaals als bijlage bijgevoegd.

Den Haag, 12 mei 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i., voorzitter,
drs. J.H. de Baas drs. J. Smit


Onderwerp
Zienswijze ex artikel 3.8 Wro inzake
ontwerpbestemmingsplan Leidsenhage
Geachte raad,
lnleiding
lngevolge artikel 3.8, lid 1, onder b van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) ontvingen wij op
12 februari 201 5 het bovengenoemde ontwerpbestemmingsplan.
Wij hebben het ontwerpbestemmingsplan beoordeeld op de vraag hoe het zich verhoudt tot de
provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit
beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Msie Ruimte en Mobiliteit (hierna:VRM), de
Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening) en het Programma ruimte 2014 (hiema:
programma). De VRM, de verordening en programma zijn op 9 juli 2O14 door Provinciale Staten
vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. ln de verordening zijn regels opgenomen
voor de borging en bescherming van provinciale belangen.
ln het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft de directeur van de directie Ruimte en
Mobiliteit bij brief van 5 februari 2015 al aangegeven welke provinciale belangen bij dit
bestemmingsplan aan de orde zijn. Op dat moment was alleen een ruimtelijk kader voor het
winkelcentrum Leidsenhage als bijlage bijgevoegd en nog geen voorontwerpbestemmingsplan.
Algemeen
Wij staan positief tegenover de beoogde sloop van bijna 30.000 m2 lbvo¡ leegstaande
kantoorruimte . De daarmee gepaard gaande reductie van bestaande plancapaciteit levert een
goede bijdrage aan de operationele doelen van het provinciale kantoorbeleid.
Ook de vooziene integrale herontwikkeling en schaalsprong in kwaliteit kunnen op zich op onze
instemming rekenen. De wijze waarop de invulling van het programma in het bestemmingsplan is
vormgegeven is echter zodanig geformuleerd dat wij ons in dit stadium genoodzaakt zien
EhSEI ffi
Verzonden op 25-03-241 5 PZH-201 5-51 1028266 dd. 25-03-201 5
Ons kenmerk
e'i'jr'j HonaNo
een zienswijze in te dienen
Zienswijze
Onze zienswijze heeft betrekking op het onderdeel detailhandel
Uitgangspunten provinciaal beleid
Volgens het programma biedt Haaglanden op regionale schaal nog ontwikkelingsmogelijkheden
voor detailhandel. ln Holland Rrjnland is een overaanbod aan detailhandelsvoorzieningen. ln het
programma is Leidsenhage één van de te ontwikkelen centra. ln deze centra wordt gestreefd
naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwalleit (winkelbestand en
openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder de voorwaarde van
toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van
uitbreiding van het winkelareaal. Uitbreiding is mogelijk als de behoefte is onderbouwd en
gemotiveerd en als is aangetoond dat het wooft en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast
en geen onaanvaardbare leegstand in de omgeving ontstaat. Bovendien moet de ontwikkeling
regionaal zijn afgestemd.
Beoordeling
Mogelijkheden op grond van de planregels in relatie tot de beoogde invulling.
Het beoogde programma omvat 25.000 m' bvo detailhandel. W'lj constateren allereerst dat in de
planregels van het bestemmingsplan (artikel 10.3.1 'Winkelcentrum') detailhandel mogelijk wordt
gemaakt tot maximaal 100.500 m' bvo. Op grond van de in artikel 10.4.1 . opgenomen
añruijkingsbevoegdheid kan nog uitbreiding plaatsvinden tot maximaal 105.525 m2 bvo. Onder
detailhandel zoals op grond van die artikelen mogelijk wadt gemaakt vallen mede een aantal
functies die - ook volgens de in artikel 1.48 van de regels opgenomen begripsbepaling- niet tot
detailhandel te rekenen zijn ( horeca, kantoorruimte, dienstverlening etc.).
Aangezien voor die functies echter geen afzonderlijk aanlal m2 is opgenomen kan op grond van
de regels ook een volledige invulling met detailhandel tot 100.500 nf bvo resp. 105.525 m2 bvo
plaatsvinden. Daarmee zou sprake zijn van een uitbreiding van ruim 43.000 m' bvo ten opzichte
van het nu aanwezige detailhandelsaanbod van 62.100 m'bvo.
Daarnaast is geen onderscheid gemaakt tussen detailhandel in dagelijkse goederen en in nieF
dagelijkse goederen.
Het DPO gaat blijkens de toelichting uit van een uitbreidingsmogelijkheid in de niet-dagelijkse
sector van ca. 21.000 m2 wvo. Voor detailhandel in dagelijkse goederen is in het dpo berekend
dat er - tot 2025- theoretisch uitbreiding tot 3300 m' wvo kan plaatsvinden.De totale uitbreiding
kan volgens het DPO derhalve 24.3OO mt wvo omvatten, hetgeen overeenkomt met 30.300 m2
bvo. Uit de toelichting van het plan blijkt verder dat slechts een beperkte uitbreiding van het
dagelijks winkelaanbod - alleen ten behoeve van de bestaande aanbieders - wordt beoogd.
Gezien het voorgaande zal artikel 10 zodanig moeten worden aangepast dat de
uitbreidingsmogelijkheden van de functie detailhandel beperkt worden tot hetgeen beoogd en onderbouwd is. Daarbij zal tevens een onderscheid in dagelijkse en niet-dagelijkse goederen
moeten worden aangebracht.

Beoordeling behoefte, ruimtelijke effecten en regionale afstemming.


Niet-dagelijkse goederen

Behoefte
Het DPO geeft aan dat er in de niet-dagelijkse artikelen uitbreidingsruimte is voor ca. 21 .000 ri
wvo unieke en hoogwaardige detailhandel met een bovenregionale aantrekkingskracht en dat
daarmee de behoefte is aangetoond,
De helft van de extra omzet die hiervoor nodig is, is volgens het DPO afkomstig van buiten
Holland Rijnland en Haaglanden en/of afkomstig van verschuiving van consumptieve
bestedingen. De leegstandsgevolgen voor Holland Rijnland en Haaglanden zijn in dat geval
volgens het DPO aanvaardbaar.
Deze uitgangspunten en aannames uit het DPO kunnen gehanteerd worden, indien het unieke en
hoogwaardige karakter van de detailhandel in het plan geborgd wordt.
Die juridische borging dient dan ook- naast eventuele aanvullende privaatrechtelijke afsprakenalsnog
in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Effecten en regionale afstemming

Het DPO veronderstelt, dat gelet op de specifieke invulling, de effecten in ZuidHolland zich
vooral in de regio's Haaglanden en Holland Rijnland zullen voordoen.
Het REO Haaglanden heeft positief geadviseerd over de uitbreiding van Leidsenhage.
Gelet op de effecten die kunnen optreden bij omliggende gemeenten achten wij bestuurlijke
afstemming met die gemeenten noodzakelijk. Om die reden wordt met die betreffende
gemeenten nog bestuurlijk overleg gevoerd.


Dagelijkse goederen


Behoefte en effecten


Zoals hiervoor reeds is aangegeven blijkt uit het dpo dat in deze sector nog uitbreiding tot
maximaal 3300 m2 wvo mogelijk is. Op basis van dat uitgangspunt is in het dpo geconcludeerd
dat noch op lokaal niveau noch op regionaal niveau duurzame ontwridting zal plaatsvinden.
Wij kunnen met die conclusies instemmen , mits- zoals hiervoor al aangegeven - die maximale
uitbreidingsruimte dan ook juridisch in de regels van het plan wordt verankerd.
Zonder die beperking kan immers niet aangetoond worden dat van duurzame ontwrichting geen
sprake zal zijn.

Conclusie

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:
- De uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan (43.000 m2 bvo) komen ver boven het
in het dpo onderbouwde metrage (25000 m'¡ uit. De regionale behoefte aan een uitbreiding van
43.000 m'bvo is niet onderbouwd.
- lndien het metrage voor dagelijkse artikelen in het plan wordt begrensd en het hoogwaardige en
unieke karakter van de niet-dagelijkse goederen in het bestemmingsplan wordt geborgd, kunnen
de uitgangspunten en aannames uit het DPO gehanteerd blijven. Daarnaast achten wij voor een
integrale añreging ten aanzien van de regionale effecten bestuurlijke afstemming met de
betreffende gemeenten noodzakelijk.

Voor de duidelijkheid merken wij tenslotte op dat wij - indien onverhoopt zou worden afgezien
van een goede juridische borging van de beoogde unieke en hoogwaardige invulling en de
noodzakelijke maximering van het aantal m2 - het plan zullen beoordelen op basis van een
maximale invulling met regulier aanbod. ln dat geval zal moeten worden aangetoond en worden
onderbouwd dat op dat punt sprake is van een regionaal afgestemde behoefte en dat- indien
zo'n behoefte aanwezig zou zijn - de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn


Tenslotte geven de voorschriften ons nog aanleiding tot de volgende opmerkingen :
ln artikel 3.'t.l sub a wordt bepaald dat bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen
bedrijfsgebonden detailhandel is toegestaan, waarbij artikel 3.3 sub b bepaalt dat
detaihandel in de vorm van een supermarkt tot strijdig gebruik wordt gerekend. Het is
onduidelijk hoe die bepalingen zich tot elkaar verhouden, zolang niet aangegeven is wat bij
een motorbrandstoffenverkooppunt wordt verstaan onder "bedrijfsgebonden ". Op grond van
het provinciaal beleid is bij dergelijke verkooppunten enige vorm van detailhandel
toegestaan in de vorm van gemakswinkels met een maximum van 200 m2 bvo. Verzocht
wordt de voorschriften daaraan aan te passen.


Op basis van de aangeboden gegevens constateren wij dat het ontwerpbestemmingsplan op
genoemde onderdelen niet in overeenstemming is met het provinciale beoordelingskader en
daarom verzoeken wij u om het bestemmingsplan bij de vaststelling alsnog opdeze punten aan
te passen. Wij behouden ons het recht voor om de motivering in een later stadium aan te vullen
Wij verzoeken u in uw correspondentie altijd het DO$nummer te vermelden dat wij rechts
bovenaan in deze brief hebben opgenomen.


Hoogachtend


Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
voor dezen,
ir. P.J.C.M. Murk

Ultrafijnstof bij Rotterdam The Hague Airport

Antwoord
FZ/GS/Alg W.A. Minderhout (PvdA)
(d.d. 25 augustus 2015)
Nummer 3070
Onderwerp Ultrafijnstof bij Rotterdam The Hague Airport

Aan de leden van Provinciale Staten

Toelichting vragensteller
In antwoord op vragen van de PvdA-fractie (M.A. Loose, d.d. 22 december 2014) naar
aanleiding van metingen van verontrustende concentraties ultrafijnstof door TNO bij
Schiphol antwoordde GS dat ze ‘bij de staatssecretaris (zullen) aandringen om het
onderzoek niet te beperken tot Schiphol maar dit ook uit te breiden naar andere
luchthavens in Nederland, waaronder Rotterdam The Hague Airport.’
In een brief aan de Bewoners tegen Vliegtuigoverlast meldt staatssecretaris Mansveld echter dat een vervolgonderzoek door het RIVM vooralsnog beperkt zal blijven tot de Luchthaven Schiphol.

Vraag 1. 
Bent u met ons van mening dat voor een zorgvuldige beoordeling van een nieuw Luchthavenbesluit voor RTHA een gedegen inzicht in de utrafijnstofconcentraties rond deze luchthaven van belang is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Tot op heden is niet bekend wat de betekenis en het effect is van een eventueel verhoogde ultrafijn stof concentratie rond een luchthaven. Verder is er geen wetgeving waaraan getoetst kan worden. Daarom is ultrafijn stof formeel geen onderdeel van de besluitvorming.

Vraag 2. 
Heeft het in de beantwoording van de genoemde schriftelijke vragen toegezegde gesprek van GS met de staatssecretaris reeds plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was de uitkomst vergelijkbaar met het in de brief van de staatssecretaris aan BVO (zie bijlage) ingenomen standpunt?

Antwoord
Gedeputeerde De Bondt had beloofd om dit verzoek mee te nemen om het in de Omgevingsraad Schiphol aan de Staatssecretaris voor te leggen. Dit overleg heeft echter niet door kunnen gaan. Inmiddels is het onderzoek bij Schiphol nagenoeg afgerond.

Vraag 3. 
Bent u, indien het standpunt van de staatssecretaris inderdaad negatief is, van zins om er bij haar (alsnog) op aan te dringen om haar standpunt te herzien en RTHA toch bij de metingen te betrekken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Het onderzoek naar ultrafijnstof bij Schiphol is zeer onlangs afgerond. Het RIVM concludeert dat, hoewel de bijdrage van het vliegverkeer grofweg vergelijkbaar is met de bijdrage van wegverkeer in binnensteden, nadelige gezondheidseffecten niet kunnen worden uitgesloten. Er is op basis van de wetenschappelijke literatuur echter weinig bekend over de gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijnstof. De staatssecretaris heeft aangegeven het advies van het RIVM, om de effecten van
langdurige blootstelling aan ultrafijnstof te onderzoeken, over te nemen. Zij denkt daarbij aan het koppelen van lange termijn blootstelling aan ultrafijn stof aan sterftestatistieken of medicijngebruik in de regio Schiphol. Wij zullen aandringen in dit onderzoek ook RTHA te betrekken. Dit zal gebeuren tijdens de Bestuurlijke Regiegroep Rotterdam The Hague Airport op 26 oktober 2015.

Vraag 4. 
Bent u voornemens om, indien de staatssecretaris volhardt in haar standpunt, zelf metingen bij RTHA te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Het is prematuur hierover nu al een standpunt in te nemen.

Vraag 5. 
Oriënteert GS zich – al dan niet in samenwerking met Rotterdam en Den Haag - reeds op maatregelen als beplanting, of innovatieve technische maatregelen om (ultra)fijnstof rond RTHA af te vangen? (Zie ook onze schriftelijke vragen ‘nieuwe technieken fijnstofreductie’ d.d. 25 juni 2015.) Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zult u PS daarover berichten?

Antwoord
Zoals ook in de beantwoording van de schriftelijke vragen nummer 3050, ‘nieuwe technieken fijnstofreductie’ d.d. 26 juni 2015 is aangegeven zal de DCMR met deskundigen in gesprek gaan over de mogelijke toepassing van innovatieve technieken. Mede op basis van die gesprekken zullen GS zich verder oriënteren op mogelijke innovatieve technieken. In het kader van het in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde initiatief voor een nieuw provinciaal actieprogramma luchtkwaliteit zullen wij PS hierover informeren.

Den Haag, 29 september 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i., voorzitter,
drs. J.H. de Baas drs. J. Smit

Nieuwe technieken fijnstofreductie

Antwoord
FZ/GS/Alg
W.A. Minderhout (PvdA)
(d.d. 26 juni 2015)
Nummer
3050
Onderwerp
Nieuwe technieken fijnstofreductie

Aan de leden van Provinciale Staten
Toelichting vragensteller
Het nieuwe college van GS heeft hoge ambities geformuleerd in het
hoofdlijnenakkoord met betrekking tot verbeteren van luchtkwaliteit. Er wordt, in
samenwerking met andere overheden, een nieuw provinciaal actieprogramma
luchtkwaliteit in het vooruitzicht gesteld. De problematiek van de luchtkwaliteit rond
vliegvelden en snelwegen in stedelijke omgeving worden met name genoemd.
Daarnaast verwacht GS veel van innovatieve oplossingen, die niet alleen tot
kwaliteitswinst leiden, maar ook een stimulans voor de Zuid-Hollandse economie
zouden kunnen zijn.

De PvdA-fractie denkt graag met GS mee om van deze beleidsambities een succes te
maken. De belangrijkste uitdaging is de aanpak van (ultra) fijn stof, dat niet alleen
grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, maar, als het eenmaal hoog in de
atmosfeer terecht komt, ook een van de belangrijkste oorzaken van het broeikaseffect.
Onlangs had onze fractie een gesprek met Bob Ursem, een Delftse wetenschapper,
die een techniek ontwikkeld heeft om fijnstof af te vangen: het fijn stof en ultra fijn stof
reductie systeem, populair genoemd de ‘fijnstofmagneet’. Volgens Ursem is zijn
techniek zeer breed toepasbaar. Zelfs het (ultra) fijn stofvrij, zoals bijvoorbeeld
elementair koolstof, maken van Rotterdam The Hague Airport is volgens hem in
theorie en praktijk haalbaar.

Mogelijk zijn er ook andere innovatieve technieken in ontwikkeling die tegemoet
komen aan de ambities van GS op het gebied van fijnstofreductie en innovatie. Wij
stellen daarom de volgende vragen:

1. Bent u bereid om nieuwe technieken voor fijnstofreductie te betrekken bij de opstelling
van het komende ‘provinciaal actieprogramma luchtkwaliteit’?
Antwoord
Ja.

2. Bent u bereid (een) experiment(en) te financieren om te bezien in hoeverre deze
technieken bij knelpunten luchtkwaliteit kunnen worden ingezet?
Antwoord
Wij zijn bereid om een experiment (mede) te financieren, uiteraard onder de
voorwaarde dat dit experiment meerwaarde biedt. Experimenten voor de
‘Fijnstofmagneet’ hebben eerder in 2007 in de Thomassentunnel (N15 onder
Calandkanaal) en in 2012 langs de A9 bij Amstelveen plaatsgevonden. De DCMR zal
de heer Ursem uitnodigen om van gedachten te wisselen over de mogelijke
toepassing van innovatieve technieken, zoals de fijnstofmagneet.


3. Bent u bereid om Innovation Quarter opdracht te geven om de economische kansen
van deze technieken voor Zuid-Holland als innovatieve provincie te onderzoeken?
Antwoord
Innovation Quarter richt zich op het aanjagen en realiseren van innovatieve projecten
door het smeden van consortia tussen ondernemers en met kennisinstellingen. Het
initiatief ligt daarbij bij de ondernemer en niet bij de overheid. Wij zullen wel
ondernemers wijzen op de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van
Innovation Quarter.


Den Haag, 25 augustus 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i., voorzitter,
drs. J.H. de Baas drs. J. Smit

Hernieuwde stort Derde Merwedehaven?

Merkwaardig antwoord: vervuilde grond is geen vervuilde grond als je het een 'IBC-bouwstof' noemt. Milieudeskundigen, wat is uw oordeel?



FZ/GS/Alg W.A. Minderhout (PvdA) (d.d. 14 september 2015) Nummer 3079

Onderwerp: Hernieuwde stort Derde Merwedehaven

Aan de leden van Provinciale Staten

Toelichting vragensteller:

De provincie Zuid-Holland, de gemeente Dordrecht, exploitant Delta Milieu bv en het provinciaal afvalbedrijf Proav N.V. kwamen eind 2010 overeen om de afvalstort in de Derde Merwedehaven op 31 december 2012 (vervroegd) te staken vanwege verminderd aanbod en protesten uit de omgeving.

Om het terrein te egaliseren en geschikt te maken voor een recreatiegebied en een bedrijventerrein blijkt nu te zijn besloten om de gaten in het talud vol te storten met AVI-bodemas. Deze bodemas bestaat uit slakken die over blijven in vuilverbrandingsovens en bevatten toxische stoffen en zware metalen. Het gebruik van ‘secundaire bouwstoffen, bijvoorbeeld verbrandingsslakken’ was door GS al in het vooruitzicht gesteld, mits zij ‘zullen voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit’.(Zie: Antwoord aan S. Stoop (CU/SGP) en E. van den Boogaard (PVDA) (d.d. 29 mei 2013.)
Ons heeft informatie bereikt dat de eigenaar van de Derde Merwedehaven, lndaver, betaald wordt voor het aanwenden van deze AVI-bodemas. Gegranuleerde bodemas, die aan het ‘Besluit bodemkwaliteit’ voldoet, wordt echter verhandeld op de markt.
Het vermoeden rijst dat het hier geen voorbewerkt en milieuvriendelijk granulaat betreft, maar onbewerkte bodemas, die hoog toxisch is.

Vraag 1. 

Bent u op de hoogte van het voornemen van Indaver om gaten en sleuven in het voormalige afvalstortterrein Derde Merwedehaven te egaliseren met AVI-bodemas?

Antwoord:

Ja. Met een besluit van 29 juli 2015 hebben wij aan Derde Merwedehaven B.V. goedkeuring verleend aan een plan van aanpak voor het toepassen van naar schatting circa 25.000 ton bouwstoffen als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. In dit plan van aanpak dat bij het goedkeuringsverzoek is gevoegd is beschreven dat AVI-bodemas ten behoeve van profilering zal worden aangebracht in grote gaten in het talud van de afvalberging. In afwachting van een definitieve bovenafdichting zal dit met grond worden afgedekt.

Vraag 2. 

Is onze informatie juist dat de te gebruiken bodemas tegen betaling
wordt aangeboden?
 
Antwoord:

Ja, de informatie is juist dat de bodemas tegen betaling is aangeboden.

Vraag 2a: 

Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze bodemas met geld toe, in plaats van tegen betaling, geleverd wordt?

Antwoord:
 
De bodemas betreft een zogenaamde IBC-bouwstof die zal worden afgewerkt met een bovenafdichting. Het is marktconform dat hiervoor een vergoeding wordt geboden.

Vraag 3. 
Is het vermoeden juist dat het hier onbewerkte (niet-gegranuleerde)AVI-bodemas betreft? Zo ja, welke risico’s brengt het gebruik van die stoffen voor de aanvulling van de taluds met zich mee voor de omgeving. (dampen, grondwater, verspreiding in bodem etc.)

Antwoord:

Het is nog niet bekend of onbewerkte AVI-bodemas wordt gebruikt voor de aanvulling. Omdat de stortplaats na de aanvulling wordt afgedicht conform de Richtlijn Dichte Eindafwerking komen in beginsel zowel bewerkte als onbewerkte AVI-bodemassen in aanmerking.
Het is bij stortplaatsen gebruikelijk dat deze bodemassen nuttig worden toegepast als steunlaag onder een bovenafdichting.
De toepassing van AVI-bodemasssen is niet kostenverhogend voor de bovenafdichting of de nazorg.
In het goedkeuringsverzoek is opgenomen dat Derde Merwedehaven B.V. de
toepassing van bouwstoffen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit zal melden bij het meldpunt bodemkwaliteit van Agentschap.nl. De toe te passen AVI-bodemas dient te voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld op basis van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast worden voorgenomen toe te passen partijen bouwstof en grond voorafgaand aan de toepassing gemeld aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ), waarbij kwaliteitsgegevens ter verificatie worden voorgelegd. De OZHZ beoordeelt of de toepassing van bouwstoffen in overeenstemming is met het Besluit
bodemkwaliteit. Toepassing vindt niet eerder plaats dan nadat OZHZ met de
voorgenomen toepassing heeft ingestemd.
Derde Merwedehaven B.V. verwacht de werkzaamheden in 2015 af te ronden. Een melding met kwaliteitsgegevens voor het toepassen van AVI-bodemas in verband met de taludaanvulling is nog niet bij OZHZ ingediend. Hierdoor kan nog geen uitspraak worden gedaan over de kwaliteit van de toe te passen AVI-bodemas.
In het plan van aanpak is een aantal maatregelen omschreven. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden wordt er conform de publicatie 132 "Werken in of met verontreinigde grond" gewerkt.
IBC staat voor Isoleren, Beheersen en Controleren. AVI-bodemas betreft een IBC-bouwstof, die toegepast mag worden met IBC-maatregelen. Wanneer AVI-bodemas gecontroleerd wordt toegepast wordt de verspreiding van toxische componenten in het milieu voorkomen. Dit is in lijn met het Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021. AVI-bodemas wordt veelvuldig toegepast in grond- en wegenbouwkundige werken. Afvalberging Derde Merwedehaven is een stortplaats die, gelet op het beschermingsregime, voldoet aan de IBC-criteria.
In geval van Derde Merwedehaven is de bescherming van bodem en grondwater al geborgd via de (strengere) voorschriften uit het Stortbesluit bodembescherming, die zijn opgenomen in de omgevingsvergunning.

Vraag 4. Indien het onbewerkte AVI-bodemas betreft bent u dan met ons van mening dat dit in strijd is met het staken van de stort van (toxisch) afval per 31 december 2012? Zo ja, bent u van zins maatregelen te nemen om dit voornemen te verhinderen? Zo nee, op welke grond ziet u af van ingrijpen?

Antwoord:
Nee, indien het onbewerkte AVI-bodemassen betreft is dit geen storten van afvalstoffen.
Er is bij het opvullen van grote gaten in het talud met AVI-bodemas geen sprake van het storten van afvalstoffen, maar van het nuttig toepassen van een bouwstof, die dient te voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Dit gebeurt vooruitlopend op de eindafwerking van de afvalberging.
Omdat nog geen melding voor de toepassing is ingediend is de kwaliteit van de toe te passen AVI-bodemas ons nog onbekend. Wij zien geen aanleiding op basis hiervan maatregelen te treffen.

Bijlage: 'Toch gevaarlijk afval, Gaten Derde Wereldhaven opgevuld met AVI-slakken' door ANDRÉ OERLEMANS http://www.opgecomenlanden.nl/15_24874.pdf
 
Den Haag,
6 oktober 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i. voorzitter,
drs. J.H. de Baas drs. J. Smit

Consequenties aanscherpen klimaatbeleid voor Zuid-Holland.

Antwoord
FZ/GS/Alg
W.A. Minderhout (PvdA), H. Sahin (GroenLinks) en A.H.K. van Viegen (PvdD)
(d.d. 29 juni 2015)
Nummer
3051
Onderwerp
Aanscherpen klimaatbeleid
Aan de leden van Provinciale Staten


Toelichting vragensteller
Het hoofdlijnenakkoord van GS zegt dat ‘een toekomst waar schone en kostenefficiënte energie voorziet in onze energiebehoefte binnen handbereik’ is. Om dit ook daadwerkelijk te realiseren is ons een nieuwe provinciale energieagenda in het vooruitzicht gesteld om bij te dragen aan de landelijke en Europese doelstellingen (totaal incidenteel € 5 miljoen) en een energiefonds ter grootte van € 100 miljoen in het leven geroepen.


Onlangs heeft de Haagse rechtbank de uitspraak gedaan dat het klimaatbeleid in Nederland fors aangescherpt dient te worden. De rechter acht een reductie van 25 procent van de CO2-uitstoot in 2020 (in vergelijking met de situatie in 1990) noodzakelijk, in plaats van het huidige nationale streven om tot 17% reductie te komen.


In het licht van deze ontwikkelingen stellen wij u de volgende vragen:
1. Indien de uitspraak, eventueel ook na hoger beroep, stand houdt, wat betekent dit dan voor de te realiseren beleidsopgaven in Zuid-Holland? Wij ontvangen deze informatie bij voorkeur zo veel als mogelijk gekwantificeerd en opgesplitst naar energiebron.


Antwoord
De rechtzaak van Urgenda is gevoerd tegen de Staat der Nederlanden. Het provinciaal beleid op gebied van CO2 emissiereductie, dat vooral is verbonden met het energiebeleid, is daarbij niet in het geding. De coalitie heeft in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat de provinciale ambities op energiegebied overeind blijven. Daarnaast worden een nieuwe met partners van de provincie op te stellen energieagenda en € 100 miljoen revolverende middelen ingezet om die doelen ook daadwerkelijk c.q. sneller en of slimmer te halen.

2. Wat zijn dan de consequenties voor de volgende passage in het coalitieakkoord ‘Wij geven uitvoering aan de ruimtelijke inpassing van de huidige met het Rijk overeengekomen opgave oor windenergie op land. Daarboven zien wij geen ruimte voor een extra opgave windenergie op land’?
Antwoord


De provincie komt de afspraken met het rijk over wind op land na en levert daarvoor de noodzakelijke inspanningen om in 2020 het afgesproken vermogen van 735,5 MW te hebben gerealiseerd.


3. Wanneer kunnen wij de nieuwe provinciale energieagenda verwachten?
Antwoord
Medio 2016.

Den Haag, 29 september 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i., voorzitter,
drs. J.H. de Baas drs. J. Smit

Onrust in Dordrecht: is er bij teflonproductie gif vrijgekomen? Antwoorden GS.

Update: Mijn vragen zijn inmiddels beantwoord. Reeds in de jaren negentig is ernstige bodemvervuiling met PFOA aangetroffen.  De provincie is echter niet het bevoegde gezag. GS verwijst naar de gemeente Dordrecht, Rijkswaterstaat en het ministerie van SZW.
Ik vind de antwoorden nogal onbevredigend en bezin me op vervolgacties.

Onlangs publiceerde de website ‘Follow the money’ http://www.ftm.nl/…/hoe-dupont-met-teflon-een-ongekende-mi…/ een artikel over het zeer giftige PFOA dat tot voor enkele Jaren gebruikt werd bij de productie van teflon. In Amerika heeft dit in de stad Parkersburg in West-Virginia tot grote gezondheidsschade geleid.

Ook in Dordrecht stond een fabriek van de firma DuPont (inmiddels overgenomen door Chemours) waar tot 2012 met PFOA werd gewerkt.
 

Naar milieuschade in de omgeving van de fabriek, of gezondheidsschade van de werknemers is nog nooit onderzoek gedaan. Aangezien de provincie Zuid-Holland hier ‘bevoegd gezag’ is, heeft onze fractie hier inmiddels door middel van schriftelijke vragen op aangedrongen.
 

Ook in de Tweede kamer heeft de SP-fractie inmiddels opgeroepen tot actie, dus wij verwachten dat gedeputeerde Rik Janssen (SP) snel tot actie zal overgaan.
 

Hopelijk is er niets aan de hand, maar alle twijfel moet zo spoedig mogelijk worden weggenomen. Ik trek samen op met Peter Puik (burgerraadslid Dordrecht) en Anton van Rees (PvdA fractievoorzitter Sliedrecht) om de onderste steen boven te krijgen.

Bijlage: antwoord op mijn schriftelijke vragen:

Antwoord FZ/GS/Alg
W.A. Minderhout (PvdA) (d.d. 15 september 2015)
Nummer 3080

Onderwerp Teflonproductie Dordrecht

Aan de leden van Provinciale Staten

Toelichting vragensteller
De stof PFOA is door chemiebedrijf DuPont tientallen jaren gebruikt voor de fabricage van teflon, waarop DuPont het patent bezat. In de VS wordt deze stof sinds enkele jaren beschouwd als een van de giftigste en hardnekkigste chemische stoffen die in het milieu en het menselijk lichaam terecht zijn geraakt.
Een van de fabrieken waar teflon wordt geproduceerd staat in Dordrecht. Afgaande op een artikel van Arne van der Wal op de website ‘Follow the money’ (zie bijlage) is dit feit al sinds 2011 in Nederland bekend, maar is er nooit specifiek onderzoek gedaan naar de mogelijke vervuiling van PFOA in de omgeving van Dordrecht. Rond de DuPontfabriek in Parkersburg West-Virginia zijn, volgens een reconstructie van de Huffington Post (bijlage 2) honderden werknemers ziek geworden. In een straal van 80 mijl rond de teflon fabriek is er sprake van ernstige vervuiling van het drink- en
grondwater.
In Dordrecht is tot 2012 PFOA geproduceerd. Noch de gemeente Dordrecht noch de provincie (het bevoegd gezag) heeft ooit specifiek onderzoek gedaan naar de verontreiniging met PFOA en verwante stoffen in de omgeving van Dordrecht. Arne van der Wal citeert de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid: ‘Daar was geen aanleiding toe. In het verleden is de emissie van deze stoffen vergund en zijn er normen gesteld in zowel de milieu- als de lozingsvergunning. Hierin volgen we de wet- en regelgeving.’

Bijlage 1: Arne van der Wal, ‘Hoe DuPont met teflon een ongekende milieuramp
veroorzaakte. Ook in Nederland?’, Follow the Money, 10-9-2015
http://www.ftm.nl/exclusive/hoe-dupont-met-teflon-een-ongekende-milieurampveroorzaakte/
Bijlage 2: Maria Blake, ‘Welcome to Beautiful Parkersburg, West Virginia’, Huffington
Post http://highline.huffingtonpost.com/articles/en/welcome-to-beautiful-parkersburg/

In het licht van wat er nu bekend is over de schadelijkheid van PFOA stellen wij u daarom de volgende vragen:

Vraag 1.
Is de provincie, respectievelijk de OZHZ, op de hoogte van de toxiciteit van het, mede in de fabriek van DuPont in Dordrecht voor de productie van teflon gebruikte PFOA?
Antwoord
Zowel de provincie als de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) zijn op de hoogte van de toxiciteit van perfluoroctaanzuur ofwel perfluorooctanoic acid (PFOA). Bij vergunningverlening aan Du Pont, tegenwoordig bekend onder de naam Chemours, is steeds conform de vigerende Nederlandse emissierichtlijn (NeR) vergund. Er zijn in de periode 1998-2012 geen overschrijdingen van de totaal vergunde jaarvracht geconstateerd. In de laatste revisievergunning uit 2013 zijn geen
emissie-eisen meer opgenomen voor PFOA omdat de stof vanaf 1 september 2012 niet meer gebruikt wordt in de productieprocessen van Du Pont/Chemours.
PFOA en een groep daaraan chemisch gerelateerde verbindingen kunnen risico’s voor mens en milieu opleveren. In de Europese Reach1 verordening is PFOA vanwege de voortplantingstoxiciteit en het feit dat de stof persistent, bio-accumulerend en toxisch is (PBT) sinds 2013 opgenomen in de lijst van ‘zeer zorgwekkende stoffen’ die kandidaat zijn voor uitfasering in de EU.

Vraag 2. 
Is de provincie bereid het terrein en de omringende gronden van deze fabriek , die momenteel eigendom is van het chemiebedrijf Chemours, te onderzoeken op mogelijke vervuiling met PFOA? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Voor het saneringsplan is de gemeente Dordrecht vanuit de Wet bodembescherming het bevoegd gezag en Rijkswaterstaat is vanuit de Waterwet het bevoegd gezag voor de lozing op het oppervlaktewater.
In de jaren 90 heeft uitgebreid bodemonderzoek plaatsgevonden waarbij een ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld met voornamelijk gehalogeneerde koolwaterstoffen waaronder PFOA. In 1999 is in het kader van de Wet bodembescherming door Du Pont een raamsaneringsplan opgesteld.

Vraag 3.
Is de provincie van plan om de werknemers van deze fabriek, die mogelijk in aanraking zijn gekomen met PFOA, te onderzoeken of zij mogelijk gezondheidsschade hebben opgelopen die met deze stof in verband kan worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De bevoegdheid voor het toezicht op arbeidsveiligheid ligt bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De werkgever heeft op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving de zorg voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers over alle met de arbeid verbonden aspecten.

1) Verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen (REACH-verordening).

Den Haag, 13 oktober 2015
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris a.i.,       voorzitter,
drs. J.H. de Baas  drs. J. Smit