woensdag 23 maart 2011

Zes afspraken voor een ‘vernieuwde’ PvdA

Willem Minderhout. Verschenen in Socialisme & Democratie 7/8, 2003.

De verkiezing van Ruud Koole tot partijvoorzitter beloofde een kentering te brengen in de ontwikkelingsrichting van de PvdA. De roep, zo niet feitelijke stappen, om de PvdA tot ‘campagnepartij’ om te vormen, een partij waarin de professionals de koers bepalen en er alleen een beroep op de ledenorganisatie wordt gedaan om campagne te voeren en coöpteerbare kandidaten te leveren, werd gepareerd. In plaats van de weg naar het Greenpeace-model op te gaan, waarbij de leden tot de status van donateur zijn teruggebracht, werd de weg naar herstel van invloed van de leden ingeslagen: herstel van de PvdA als moderne kaderpartij, of pregnanter geformuleerd ‘ledenpartij’.

Het discussiestuk ‘Naar een vernieuwde PvdA’ moet deze ontwikkeling verder stimuleren. Je zou het, zoals Zuid-Hollands Statenlid Robbert Baruch stelde, eerder een pleidooi voor ‘partijveroudering’ kunnen noemen: iedereen moet gewoon zijn werk weer eens doen. Rejuvenatie is misschien een adequatere term, maar is daar ook een Nederlands woord voor, dat niet de indruk wekt dat alleen ‘jongeren’ de partij kunnen redden?

Wat er mogelijk nieuw is, is een poging de in zichzelf gekeerde regentencultuur van het professionele kader open te breken door de leden meer invloed te geven en een hoge mate van transparantie en aanspreekbaarheid ten opzichte van de kiezer na te streven. Zoals te verwachten was, is iedereen het daar van harte mee eens. Regenten kennen we niet meer binnen de partij. Marcel van Dam zei het al: “Er zijn duizend trucs en ik ken ze allemaal. Eén van de meest gebruikte is 'bukken, niet op reageren, het waait wel over, volgende week is er weer iets anders”.

Toppunt tot nu toe van deze herstelde ledeninvloed en verhoogde transparantie was – in ieder geval ogenschijnlijk - de verkiezing van een ‘politiek leider’. Dat deze verkiezing inderdaad een succes was komt mijns inziens door drie factoren:

1. De val van Balkenende I, waardoor een einde kwam aan de quizvraag wat een politiek leider nu eigenlijk voor iets was. Gewoon een lijsttrekker dus.
2. Het voornemen van gekozen leider Wouter Bos om ook bij regeringsdeelname in de kamer te blijven als fractievoorzitter. (En het feit dat dit leiderschap niet echt op de proef is gesteld door een confrontatie met ‘eigen’ bewindslieden, of een ‘cohabitation’ - of is dat een mariage? - met regeringsleider Cohen.)
3. De ‘verkiezingscampagne’, die alleszins gezellig was en een boel publiciteit trok, waardoor de PvdA weer een wat aantrekkelijker smoel – en kontje - kreeg.

Bij de Provinciale Statenverkiezingen herhaalde zich deze procedure. Bij mijn weten werden de provinciale ‘leiders’ echter – op Marleen Barth na, maar dat was een ongelukje – gewoon gedeputeerde.

In de afdeling Den Haag, maar ik wed niet alleen daar, wordt nu de roep gehoord om ook lokaal de leider te laten kiezen door alle leden. Nu werd dat altijd al gedaan op een openbare ledenvergadering, maar – in navolging van de landelijke en provinciale experimenten – dat zal waarschijnlijk een schriftelijke ronde moeten worden. Een procedure die D6 al sinds jaar en dag voor de hele lijst volgt. Dit is allemaal leuk en aardig. Er kleven echter twee bezwaren aan.

Ten eerste een psychologisch bezwaar. De gekozen leider kan zich, zoals recente uitspraken van W. Bos aantonen, gerechtigd voelen om zich, op grond van het feit dat hij direct gekozen is door de leden, onafhankelijk op te stellen tegenover het partijkader. Bij deze plebiscitaire opvatting van het leiderschap zijn twee vraagtekens te plaatsen:

1. Mag een ‘leider’ namens de partij standpunten innemen die hij niet tijdens zijn verkiezingscampagne naar voren heeft gebracht zonder de partij te consulteren?
2. Is er een verschil tussen ‘het kader’ (vergadertijgers) en ‘de leden’ (de zwijgende meerderheid) en verwoordt de partijleider per definitie de mening van de zwijgende meerderheid beter dan het kader dat doet?

Mocht dat zo zijn dan dienen deze bevoegdheden van de leider toch op zijn minst statutair te worden vastgelegd. Ik ben echter geneigd beide vragen met ‘neen’ te beantwoorden.

Ten tweede kleeft er een staatsrechtelijk probleem aan voortvloeiend uit de Wet Dualisering Lokaal Bestuur (Elzinga). Raad en Staten zijn, net als de Tweede Kamer geacht wordt te zijn, kaderstellend en controlerend, de bestuurscolleges zijn uitvoerend. Indien nu de door de leden gekozen partijleider wethouder of gedeputeerde wordt, wat hoeft deze ‘executive’ zich dan aan te trekken van zijn kaderstellende fractie?

Ook het feit dat niet alleen ministers, maar ook gedeputeerden en wethouders na de verkiezingen ‘uit de hoge hoed’ kunnen komen, zou tot enige reflectie met betrekking tot ledeninvloed en transparantie aanleiding moeten geven.

Wethouders, gedeputeerden en ministers komen net zo min als partijleiders in de statuten voor. Wat zou een mogelijke herziening van die statuten naar aanleiding van het streven naar ‘vernieuwing’ en ten gevolge van ‘Elzinga’ in kunnen houden?

Stel dat we statutair vast zouden leggen dat de gekozen partijleider/lijsttrekker na de verkiezingen fractievoorzitter wordt, dan kleeft daar het probleem aan dat wethouders en gedeputeerden goedbetaalde krachten zijn, die op een ambtelijk apparaat kunnen steunen en raads- en statenleden, zelfs als ze fractievoorzitter zijn, toch immer goedwillende amateurs, of semi-professionals blijven. Kamerleden hebben het wat dat betreft beter getroffen.

Het zal je maar gebeuren dat je tot ‘lokaal leider’ gekozen wordt, als je ambitie hebt om wethouder te worden!

Ik ben niet bang dat al die gekozen ‘leiders’ over zullen gaan tot opheffing van partij, gewest of afdeling, ten einde bestuursverantwoordelijkheid te kunnen dragen. Toch lijkt het verstandig om wat, mogelijk statutair vast te leggen, afspraken te maken. Die afspraken moeten de eerder genoemde twee doelen dienen: meer invloed van de leden en meer openheid naar en dialoog met de kiezer.

Afspraak 1 is wat mij betreft dat het begrip ‘partijleider’ weer wordt wat het altijd is geweest: een term die een de facto situatie aangeeft op basis van een positie (invloedrijk bestuurder, of volksvertegenwoordiger), maar vooral op basis van verworven gezag. Het begrip hoeft daarom niet in de statuten te worden opgenomen omdat het geen officiële functie is.

Afspraak 2 is dat er wegen gevonden worden om meer leden - of liever: de leden méér - bij de verkiezing van lijsttrekkers te betrekken. Er zou bijvoorbeeld altijd wat te kiezen moeten zijn. Enkelvoudige kandidaatstellingen moeten wellicht statutair worden uitgesloten. Mijn ervaring is, dat leden best bereid zijn een afdelingsvergadering te bezoeken als het ergens over gaat. Stemmen per brief zou echter overwogen kunnen worden, al legt dat een hoge belasting op de administratieve vermogens van een afdeling.

Afspraak 3 is dat de lijsttrekker best ‘om zijn of haar kontje’, of laten we het communicatieve vaardigheden noemen, gekozen kan worden en niet per se fractievoorzitter hoeft te worden, als een bestuursfunctie meer in de rede ligt. De lijsttrekker is dus primus inter pares; het gezicht naar buiten tijdens de campagne met goede vooruitzichten voor een boeiende functie daarna.

Afspraak 4 is dat de fractieleider het verkiezingsprogramma adopteert en op basis daarvan – en op basis van in openbaarheid verworven voortschrijdend inzicht – het bestuur ‘de kaders’ stelt. Hij zal daar in het openbaar verantwoording over afleggen tegenover de leden en de kiezers. (Ook weer een typisch staaltje ‘partijveroudering’, al kan je er nu internet bij gebruiken.)

Afspraak 5 is dat de PvdA voor de verkiezingen in het openbaar meedeelt wie de partij als potentiële wethouder, gedeputeerde, of minister op de bank heeft zitten. Ook – vooral ook – als deze personen niet op de kieslijst staan.

Afspraak 6 is dat de PvdA-vertegenwoordigers tussen de verkiezingen blijven communiceren met leden en kiezers. En dat ze nu eindelijk eens leren dat een dialoog iets heel anders is dan een toespraakje en dat debatteren iets heel anders is dan ruzie maken.

En als er dan ook nog een richtinggevend en inspirerend beginselprogramma geformuleerd kan worden, dan wordt het best nog wel wat.

Willem Minderhout

Geen opmerkingen:

Een reactie posten