Op stap met Frieda
Enige tijd terug mailde Frieda Haas, één van onze oudste actieve leden, mij met de vraag of ik haar misschien naar Amsterdam zou kunnen rijden. Ze was uitgenodigd om op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis de presentatie van een nieuw boek van Bart de Cort bij te wonen. Omdat ze kon vermoeden, dat ik erg in geschiedenis geïnteresseerd ben, hoopte ze dat ik dat op prijs zou stellen.
Ik was uiteraard geïnteresseerd in wat voor boek dat dan eigenlijk was en wat Frieda daarmee te maken had. Ze vertelde me dat het een boek was over de leden van de OSP dat vooral was gebaseerd op gesprekken met oud-leden en – noodgedwongen, omdat er niet zoveel meer over zijn – met de kinderen van OSP-ers. Frieda’s ouders zijn heel actieve OSP-ers geweest en de schrijver van het boek was een paar maal bij Frieda langs geweest om haar herinneringen aan die tijd op te tekenen.
De OSP! Mijn belangstelling was onmiddellijk gewekt. Deze partij, de Onafhankelijke Socialistische Partij, heeft slechts drie jaar bestaan – van 1932 tot 1935 – en had als partij eigenlijk nooit veel voorgesteld. (Nooit een zetel in het parlement). Het partijtje barstte echter van de interessante, curieuze en dwarse personen, die - ieder op zijn of haar eigen manier - wel degelijk een stempel op de Nederlandse maatschappij hebben gedrukt. (Zie ‘De Onafhankelijken’.) Kortom: zo’n buitenkansje om met Frieda naar het IISG te gaan liet ik mij niet ontgaan.
In de auto op weg naar het IISG wilde ik natuurlijk het naadje van de kous weten. Frieda’s vader Maurice was via de spoorwegvakbond (Ned. Veren.van Spoor- en Tramwegpersoneel) bij de OSP terecht gekomen. Hij was zo’n gedreven OSP-er, dat hij weigerde op het werk zijn partijspeldje af te doen. Die weigering ging ten koste van zijn verdere carriëre, maar de partij ging voor. Geheide SDAP-ers waren echter nog strenger dan de Spoorwegen (HIJSM): Maurice werd uit het (Amsterdamse) koor de ‘Stem des Volks’ gezet.
Frieda’s ouders waren zeer actief in de steun aan vluchtelingen uit Nazi Duitsland (Emigranteneltern). Het waren grotendeels leden van de Duitse zusterpartij – Sozialistische Arbeiter Partei (SAP) – die door de OSP geholpen werden. Frieda maakte dat allemaal als puber mee. Van alle partijverwikkelingen had zij geen benul, maar die praktische solidariteit, die had ze aan den lijve beleefd en draagt ze nog steeds uit.
Tijdens de oorlog hadden Frieda en haar zus het geluk, om te kunnen onderduiken in Amsterdam. Haar ouders ‘lieten de jeugd voorgaan’ en vielen zelf ten offer aan de rassenwaan van de nazi’s. Na de oorlog kwam Frieda door een verhuizing van haar werkgever naar Den Haag. Haar Amsterdam bestond toch al niet meer.
Toen we bij het IISG waren aangekomen en we samen even ons nicotinepeil aan het verzorgen waren, stopte er een auto waaruit een stokoude man stapte, die in een rolstoel werd gehesen. “Ken je die man niet, Frieda?,” vroeg ik. “Welnee”, antwoordde zij.
In het zaaltje gingen we flink vooraan zitten. Frieda was per slot van rekening genodigde, bovendien hoort ze slecht. (Al haar hele leven, vertelde ze me later: dus geen ouderdomsverschijnsel.) Als feestredenaar was Igor Cornelissen ingehuurd, die op zijn onnavolgbare wijze de geschiedenis van de OSP aan de hand van de meest spraakmakende figuren de revue liet passeren.
(Ik smaakte ooit het genoegen om Igor Cornelissen te bezoeken in zijn huis aan de Zwolse Vondelkade, met mijn docent Piet de Buck en een aantal medestudenten. Op zijn met boeken volgepakte zolder gebruikte hij een oude sofa als trampoline om al springend uit allerlei hoeken en gaten de meest obscure brochures op te vissen.)
Daarna was het de beurt aan de auteur, Bart de Cort. Na een korte schets over de aanleiding voor en de totstandkoming van zjn boek reikte hij het eerste exemplaar uit aan één van de laatste overlevende OSP-ers: Frits Monnikendam: de man in de rolstoel.
Frieda zag ineens door de nevel van meer dan een halve eeuw in die oude man in de rolstoel de goede kameraad van haar vader bij de hulp aan vluchtelingen, die ze zo goed gekend had. De ontmoeting en alle opwellende herinneringen ontroerden hen zichtbaar en ik pinkte ook een traantje weg.
Plotseling zag Frieda dat ze ook de man die naast Monnikendam zat kende. Armin Tenner, had ze nog als zesjarig kind van Duitse vluchtelingen in Nederland zien komen. Armin, nu ook al rond de zeventig, was hoogleraar natuurkunde geworden aan de UvA. “Het was toen al een boekenwurm”, herinnert Frieda zich.
Uiteindelijk moesten we toch weer naar huis. Door Frieda’s hoofd wentelden merkbaar duizenden gedachten aan vroeger. “Weet je wie ook professor is geworden?”zei Frieda plotseling. “De dochter van Sal Tas. (Zie: De Onafhankelijken.) Die is met ene Jünger getrouwd.” Josine Jünger-Tas, de criminologe. Laat ik die nu ook kennen! Mijn broer Thijs had ooit een relatie met haar beeldschone dochter Sanda. Nooit ook maar vermoed dat zij een (klein)dochter van Sal Tas zou kunnen zijn. Op sommige dagen kun je de geschiedenis voelen.
Een paar dagen later mailde Frieda me weer: “Ik sta op een foto in het boek op bladzijde 37. En die foto komt niet van mij!” Maar die foto hoort er wel in. Het boek is een monumentje voor al die vergeten mensen die hard werkten om naar hun principes te leven. En ook een monumentje voor ons eigen monument: Frieda Haas.
Zie ook: 'Levensloop. Oorlogsherinneringen van Frieda Haas.
Zie ook: 'Zout zonder pap.'
Zie ook: 'Levensloop. Oorlogsherinneringen van Frieda Haas.
Zie ook: 'Zout zonder pap.'