vrijdag 31 mei 2013

De financiele wurggreep van 'Den Haag'.


In een interview in Binnenlands Bestuur (18 januari 2013) zegt Ronald Plasterk dat hij ‘intellectueel de logica inziet’ van de uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied. ‘Maar waar je in deze tijd burgers vraagt de broekriem aan te halen, past het niet om dan de belastingen uit te breiden.’ Ik kan deze gedachtegang van onze bewindsman niet volgen. Het gaat immers niet om een verhoging van de collectieve lastendruk, maar om een verschuiving van rijksbelastingen naar lokale belastingen. Een dergelijke verschuiving lijkt niet meer dan logisch nu er sprake is van een forse decentralisatie van rijkstaken – Wmo, Participatiewet - en er wordt aangestuurd op een ongekende schaalvergroting.

Uit het feit dat ‘Den Haag’ taken naar de gemeenten schuift zonder dat deze meer grip krijgen op hun inkomsten blijkt dat het Rijk de gemeentes niet voldoende vertrouwt en stevig aan de ‘gouden koorden’ van centrale financiering wil vasthouden. De inverdieneffecten die deze decentralisatie met zich mee zou brengen, komen hierdoor in gevaar omdat er een uitgebreid controle- en verantwoordingscircus dreigt. In plaats daarvan zouden de gemeenteraden, als kaderstellend en controlerend orgaan, een belangrijke stem moeten krijgen, maar juist op de lokale democratie wordt fors bezuinigd.  

De Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad voor de Financiële Verhoudingen denken niet dat deze centralistische ‘have the cake and eat it too’-benadering (wel decentraliseren en efficiencywinst inboeken, maar nauwelijks zeggenschap over de wijze van besteding overdragen en geen eigen financiering toestaan) erg vruchtbaar zal zijn en ik denk dat zij daar groot gelijk in hebben. ‘De Raden achten het een gemiste kans dat op geen enkele wijze een opening wordt geboden om het decentraal belastinggebied uit te breiden onder gelijktijdige verlaging van de rijksbelastingen. De mogelijkheden van gemeenten om op enige wijze zelf invulling te geven aan de decentrale taken, eigen afwegingen te maken en risico' s op te vangen zijn daarmee minimaal.’(ROB/RfV, ‘Brief Regeerakkoord 2012, 11 december 2012)

Een opwaardering van de lokale overheid vind ik overigens een verstandige beleidsrichting. De gemeente - als ‘eerste overheid’ - kan veel effectiever en efficiënter lokale taken uitvoeren dan de rijksoverheid. Wat dat betreft geldt de subsidiariteitsdiscussie - beslissingen dienen op een zo laag mogelijk niveau genomen te worden - die de nationale overheid momenteel met ‘Europa’ voert net zo hard voor de verhouding lokaal–nationaal.

Willen de gemeenten echt effectiever worden, dan moeten ze meer zijn dan een soort door het rijk aangestuurde ‘zelfstandige’ bestuursorganen. Gemeenten zouden daadwerkelijk de kosten op de baten moeten kunnen afstemmen. De argumenten voor de vergroting van wat men het ‘lokaal belastinggebied’ noemt zijn bekend: meer ruimte om voorzieningen te bieden die aansluiten op lokale behoeften, meer budgettair verantwoordelijkheidsbesef, grotere keuzevrijheid voor burgers en bedrijven en – last not least - een bevordering van de lokale democratie.

Maar de financiële armslag van gemeenten is de laatste decennia alleen maar verder ingeperkt. Bekend zijn de afschaffing van het huurdersdeel van de OZB en de beperkingen die aan de hoogte van het eigenaarsdeel van die belasting gesteld zijn. De vereveningssystematiek van het Gemeentefonds, waarbij de waarde van het onroerend goed in een gemeente – als indicator voor de belastingcapaciteit - negatief meeweegt in de verdeling van de algemene uitkering, vormt een verdere rem op lokaal initiatief: het grootste deel van de extra belastingopbrengst als gevolg van gemeentelijke investeringen vloeit immers weg.(Zie ook Paul Bordewijk, ‘Verzin een list bij de verevening’, B&G, juli/augustus 2013.) Indien men decentralisatie serieus neemt dan zal ‘Den Haag’ deze wurggreep moeten slaken.

Uiteraard zal het rijk ervoor moeten blijven zorgen dat de voorzieningencapaciteit van de gemeenten onderling gelijk blijft. Een gemeentefonds zal daartoe nodig blijven. Ik voel me gekwalificeerd noch geroepen om te schetsen hoe het ‘lokale belastinggebied van de toekomst’ er idealiter uit zouden moeten zien. Flip de Kam heeft daar veel behartenswaardige beschouwingen aan gewijd. In Wie betaalt de staat? bepleit hij een vergroting van het aandeel van de lokale belastingen als percentage van de totale gemeentebegroting van de huidige 10% tot 25% bij een gelijkblijvende collectieve lastendruk. Hij stelt een gemengd stelsel van OZB ‘oude stijl’ en gemeentelijke opcenten op de inkomstenbelasting of een ingezetenenheffing voor. Deze ‘schets van De Kam’ kan als basis dienen voor een vergroting van het lokale belastinggebied als sluitstuk van de decentralisatie. De tijd is rijp voor een doorbraak, maar dan moet die kans wel gepakt worden.

Een overdracht van financiële bevoegdheden naar het lokaal bestuur zal mijns inziens meer dan wat ook bijdragen aan de door de PvdA nagestreefde ‘participatiestaat’. De wens uit de partijresolutie Over wat van waarde is voor ‘directe invloed van mensen op de publieke voorzieningen en de politiek in hun omgeving’ kan immers alleen tot stand komen als lokale politici ook verregaande invloed op deze voorzieningen hebben. Ook en vooral wat betreft de financiering van die voorzieningen.


Willem Minderhout


Verschenen in Socialisme & Democratie 5+6, 22 mei 2013