Verschenen in Socialisme & Democratie 11, 2009.
Op 17 juli 2009 stierf, te Oxford, de Poolse filosoof Leszek Kolakowski, geboren te Radom op 23 oktober 1927. Kolakowski’s werk is van groot historisch belang omdat hij, zelfs toen hij nog belijdend communist en marxistisch filosoof was, zijn ogen niet sloot voor het verderfelijke karakter van het stalinisme. In bijtende kritieken gaf hij openlijk uiting aan zijn mening dat marxisme, net als willekeurig welke kerkelijke leer, een begrip met een institutionele in plaats van een intellectuele inhoud was geworden: ‘Het begrip “marxist” verwijst naar iemand die zich kenmerkt door zijn bereidheid zonder meer alle opvattingen te aanvaarden die door de officiële instanties als juist worden gekenmerkt.’1
Als dwarse denker had Kolakowski grote invloed op de Poolse vakbond Solidariteit, vooral via het kor, het Comité ter Verdediging van Arbeiders. Buiten Polen was vooral zijn monumentale werk Die Hauptströmungen des Marxismus. Entstehung, Entwicklung, Zerfall, dat in drie delen tussen 1976 en 1978 verscheen, van grote invloed op de in die tijd nog in alle hevigheid voortwoedende discussies over de juiste interpretatie van Marx’ ideeën en de relevantie daarvan voor de toenmalige politiek.2
De openingszin alleen al is het vermelden waard: ‘Karl Marx was een Duitse filosoof.’ Hiermee zette hij Marx precies in zijn context. Wat volgt is een grondige, kritische ontmythologisering van het denken van Marx en van de marxisten, in allerlei soorten en maten, die zich zijn erfopvolgers waanden. Marx-kenner (let op: dat is iets heel anders dan een gelovig marxist) Bart Tromp koesterde, waarschijnlijk mede vanwege dit soort observaties, een grote bewondering voor Kolakowski. Er zijn redenen te over om Kolakowski te (her-)lezen.
Ik wil mij hier beperken tot het feit dat de atheïst Kolakowski bij zijn debunking van het marxisme als een vorm van religie steeds meer doordrongen raakte van het feit dat ons denken niet kan ontsnappen aan de religieuze — en dan met name de christelijke — wortels ervan. Kolakowski stelt dat ieder ideologisch of filosofisch stelsel een idee van een ‘eindtijd’ (eschatologie) biedt of een verklaring voor het lijden van de mens als louterende ervaring op weg naar de verlossing (theodicee). Bij Marx zijn hiervan vele voorbeelden te vinden, in passages zoals deze: ‘Erst durch die Juniniederlage also wurden alle Bedingungen geschaffen, innerhalb deren Frankreich die Initiative der europäischen Revolution ergreifen kann. Erst in das Blut der Juniinsurgenten getaucht, wurde die Trikolore zur Fahne der europäischen Revolution — zur roten Fahne!’3
Kolakowski herkent dit basispatroon in het streven van alle theologen, historici, sociale wetenschappers en filosofen die trachten de wereld te verklaren. Hiermee diskwalificeert hij dit denken echter niet. Hij keert zich juist tegen de ‘verachtelijke verlichte vrijdenkerssuperioriteit tegenover allerlei problemen waarvan men in vroeger tijden vol was, alsof wij heden niet dezelfde problemen op te lossen hebben, zij het met een andere techniek’.4 Kolakowski verklaart deze basispatronen in de pogingen van mensen om orde te scheppen in de chaos van de werkelijkheid als een streven naar ‘entropie’ — een verklaarbare evenwichtstoestand, een samenvallen van de wereld als voorstelling en als werkelijkheid. Als deze pogingen zich tot een of andere doctrine ontwikkelen, is het ontstaan van een ‘priesterkaste’ noodzakelijk voor het voortbestaan daarvan. Een doctrine die slechts wordt onderhouden door dienaren van de orthodoxie is echter tot verstening of zelfs verdwijning gedoemd.
Naast ‘priesters’ (‘hoeders van datgene dat niet meer bestaat’), zijn er ‘narren’ nodig: mensen die onverschrokken de meest fundamentele ‘waarheden’ van een bepaalde orthodoxie in twijfel durven te trekken en daarmee veranderingen voorstelbaar maken. Als de nar slaagt, dan was de ‘ware leer’ blijkbaar niet ‘waar’ genoeg. Als hij niet, of slechts gedeeltelijk slaagt, dan zal de leer zich dankzij zijn kritiek ontwikkelen en aan kracht en invloed winnen. Het marxisme is tegen ‘de kritiek der narren’ niet bestand gebleken. Dat had niet tot gevolg dat Kolakowski zijn positie van marxistische nar inruilde voor de rol van priester in een concurrerende orthodoxie. Zijn rol van nar tegenover ieder ‘absolutum’ bleef hij trouw. In de vrijheid voor die eeuwig twijfel zaaiende narren zag Kolakowski juist de superioriteit van de westerse cultuur. Deze is superieur omdat — en zolang als — zij aan zichzelf durft te twijfelen. ‘Als Europa de druk van de barbaren zal weerstaan, dan niet omdat zij op een dag de definitieve oplossing ontdekt, maar dankzij de heldere zelfkennis dat nergens zulke oplossingen te vinden zijn; en dat is een christelijk bewustzijn.’5
Kolakowski’s biografie op Wikipedia begint met de zin: ‘Kolakowski was een Poolse filosoof.’ Als dit een opzettelijke verwijzing is naar de beginzin van Die Hauptströmingen des Marxismus dan doet men hem daarmee tekort. Kolakowski was een exponent van de ‘Internationale der Narren’, een gezelschap dwarse denkers dat niet aan plaats en tijd gebonden is en dat we vandaag de dag meer nodig lijken te hebben dan ooit tevoren.